Is God vrezen hetzelfde als “bang zijn”?

Veel mensen houden niet van de uitdrukking “God vrezen” omdat het woord vrees nu eenmaal het idee oproept van een bang zijn voor God. En bang zijn van en voor God willen we natuurlijk niet. Er zijn daarom verschillende manieren in omloop om de associatie met die harde betekenis te vermijden. We kunnen bij voorbeeld zeggen dat dit “vrezen”  hoort bij het beeld van een toornige God en dat dit alleen in het Oude Testament voorkomt. De God van het Nieuwe Testament is immers een lieve Vader die Zijn kinderen alleen het goede toewenst – mits ze maar voldoende geloof hebben zoals het welvaartsevangelie (Tom de Wal b.v. ) leert. Een andere strategie is de afzwakking van de – 17e-eeuwse – uitdrukking “vreze des Heeren”  in een moderne jas gegoten. Vrees betekent dan eigenlijk alleen “respect” of “eerbied” en dat kennen we wel. Eerbied voor “grijze haren”, voor mensen in hoge posities e.d., kunnen we nog wel in verband brengen met ons geloof.

Het was interessant om te zien hoe Calvijn in zijn interpretatie van de Torah ermee omgaat. Door te verduidelijken wat eigenlijk bedoeld wordt met de uitdrukking God vrezen, wordt aan de ene kant de oorspronkelijke “stevige”  betekenis gehandhaafd, maar aan de andere kant de verkeerde associatie met bang zijn vermeden. Lees maar:

Deuteronomium 6:13. Gij zult de Here, uw God, vrezen.

Daarom is het duidelijker waarom Hij zojuist heeft verklaard dat er één God is, namelijk dat Hij alleen onverdeeld aanbeden mag worden; want tenzij onze gedachten op Hem alleen zijn gericht, wordt de godsdienst als het ware in verschillende delen gesplitst, en dit wordt spoedig gevolgd door een labyrint van dwalingen. Maar eerst roept hij op tot eerbied, en dan tot de aanbidding die daarvan kan getuigen en aantonen.

[Merk dus op dat ook Calvijn met het woord “eerbied” al een begin maakt met de verzachting van de uitdrukking.]

“Vrees” bevat in zich het idee van onderwerping, wanneer mende zich aan God overgeeft, omdat Zijn verschrikkelijke majesteit hen op hun juiste plaats houdt.

[Maar meteen daarna maakt hij met woorden als “onderwerping” en “verschrikkelijke majesteit”  duidelijk wat de vrees geacht wordt te doen. Het is het besef dat men zich niet op dezelfde hoogte kan en mag stellen met deze God, dat men onderworpen moet zijn aan Hem. En dat dit voortvloeit uit het karakter van deze God zelf – Zijn majesteit.]

Vandaar resulteert aanbidding, die het bewijs is van vroomheid.

[De eerbied, onderwerping en het besef van Gods majesteit zijn het begin, maar vervolgens komt de vroomheid en de aanbidding die daarop gebouwd zijn.]

Maar we moeten opmerken dat de geboden vreze in deze passage vrijwillig is, zodat de mensen die erdoor beïnvloed worden niets anders verlangen dan God te gehoorzamen.

[De vrees is dus niet een angst die door de ontmoeting met God noodzakelijk wordt voortgebracht. Anders zou het immers geen gebod kunnen zijn. Het is een opdracht om God te vrezen, en daarom kan die vrees geen emotie zijn, maar moet het om een houding gaan tegenpver die God, die vervolgens in vroomheid wordt benaderd en in aanbidding wordt gezocht.]

Toen ik daarom stelde, dat God ons onder het juk brengt door een besef van Zijn macht en grootheid, bedoelde ik niet dat een gewelddadige en slaafse gehoorzaamheid van ons wordt afgedwongen; ik wilde alleen bevestigen dat mensen niet tot gehoorzaamheid aan God kunnen worden bewogen, voordat zij door vrees zijn onderworpen; omdat hun aangeboren verdorvenheid altijd een verachting van de godsdienst en een geest van losbandigheid met zich meebrengt.

[De “vreze Gods” blijkt dus het tegendeel te zijn van de verachting van de godsdienst en de geest van de losbandigheid. Het is evenmin een slaafse onderwerping. Als een vrijwillige houding berust het op het besef van Gods oneindige grootheid. Geen angst voor straf, geen angst voor Gods nabijheid dus, maar een besef van Gods Majesteit dat ons ertoe brengt Hem te dienen en te aanbidden.]

Daarom zet Hij in Jeremia (Jeremia 5:22), om de mensen te vermanen tot vrees, Zijn verschrikkelijke macht uiteen door de kracht van de zee te beteugelen; maar deze vrees leidt Zijn ware aanbidders verder. In de andere passage die wij hebben bijgevoegd uit Deuteronomium 10, bevestigt het woord klieven opnieuw de waarheid, dat zodra de mensen zich in de geringste mate van God afkeren, Zijn aanbidding verdorven wordt. Want dit is de betekenis van de vereniging met Zichzelf waartoe Hij Zijn aanbidders oproept, dat zij als het ware aan Hem gekleefd zijn en niet elders mogen kijken.

[En daarom mag de uitdrukking Vreze des Heeren”  nooit worden opgevat als een uitdrukking voor het zich afkeren van God, zoals dat wel eht geval is wanneer wij in het leven ergens angstig voor zijn, dat als een dreiging op ons afkomt.]

Voor Calvijn is het dus niet genoeg om de vreze te herdefiniëren als “eerbied”, hoewel hij dat éénmaal doet aan het begin van deze passage. Maar hij benadrukt wel de vrijwilligheid van de vrees, die een houding is, die door een gebod kan worden opgeroepen. Wij gehoorzamen God als we Hem vrezen, d.w.z. wanneer we Zijn “verschrikkelijke”, d.w.z. ontzagwekkende, Majesteit erkennen en beseffen. Om dan vervolgens vanuit die houding tot aanbidding te komen. Van een “respect” voor een lieve oude vader, naar het model van het welvaartsevangelie, is al evenmin sprake. Dat is een eigenaardigheid van onze tijd, dat we een God waarover de Hebreeënbrief zegt “het is vreselijk in de handen te vallen van de levende God”, en “God is een verterend vuur”, als een lief oud baasje willen voorstellen.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *