Is de brief van Jacobus afkomstig uit het Messiaanse Jodendom?

Handelingen 20:18

En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren daar gekomen.
19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij van stuk tot stuk, wat God onder de heidenen door zijn dienst gedaan had.
20 En zij dat gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn die geloven, en zij zijn allen ijveraars van de wet.
21 En zij zijn aangaande u bericht, dat gij al de Joden die onder de heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar de wijzen der wet wandelen. (Statenvertaling)

De tekst hierboven laat een aantal dingen zien:

  1.  Er is een scherp verschil tussen joodse en niet-joodse gelovigen.
  2.  De joodse gelovigen zijn nog groot in aantal en allemaal “ijveraars voor de thora.”
  3.  Paulus wekte de indruk dat hij leerde dat joden niet langer de thora moesten gehoorzamen.
  4.  Paulus bevestigt echter dat zijn vijanden een verkeerd beeld van hem geschetst hebben, en dat hij juist leeft in gehoorzaamheid aan de thora.

Paulus leerde wel dat gehoorzaamheid aan de thora, met name aan wat vaak genoemd wordt de ceremoniële geboden, niet een voorwaarde van de verlossing is. Niet-joodse gelovigen ontvingen dezelfde verlossing maar kregen een andere opdracht, naast de zogenaamde “wet van Christus” die voor alle gelovigen van kracht was. Dat lezen we hier:

25 Doch van de heidenen die geloven, hebben wij geschreven en goedgevonden, dat zij niets dergelijks zouden onderhouden, dan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij.

Dat zijn niet vier individuele verboden, die voor niet-joodse gelovigen van kracht zijn, maar vier categorieën. Uit de beschikbare literatuur concludeerde ik zelfs, dat deze vier pars pro toto staan voor de zeven geboden van de zonen van Noach die we uit de rabbijnse literatuur kennen. En dan komen we tot een totaal van ongeveer 96 geboden en verboden die te verdelen zijn over deze vier (of zeven) categorieën.

Vanuit het niet-christelijke Jodendom gezien, zou een binding van heidenen aan dit minimum van verboden – dus alleen de vier als individuele opdrachten genomen – volledig de plank misslaan. Voor de status van een “aanbidder van God”, iemand dus uit de heidenen die de God van Israël erkende en de thora wilde onderhouden in zoverre die voor hem van toepassing was, was er meer nodig dan deze vier alleen. Sommige concluderen daaruit dat dit een van de redenen was van het conflict tussen Messiaanse Joden en niet-joodse gelovigen. Mijn conclusie is echter, dat deze maatregel voldoende blijkt te zijn, in ieder geval in de ogen van Paulus, juist omdat ze meer inhield dan deze vier apart genomen. In ieder geval kunnen we uit de teksten afleiden dat er een probleem was met de niet-joodse bekeerlingen tot het evangelie. In eerste instantie werd dat opgelost in Handelingen 15, in de vergadering van de apostelen en de ouderlingen in Jeruzalem. Later echter, in Handelingen 21: 18, 25, werd de beslissing genomen door Jacobus en de ouderlingen. Dat valt af te leiden uit de volgende twee verzen:

18 En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren daar gekomen.
23 Doe dan hetgeen wij (d.i. dus Jacobus en de ouderlingen) U zeggen: Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben etc.

Er ontstond in ieder geval een zekere spanning en afstand tussen gelovigen uit Israël en niet-joodse gelovigen. De joodse gelovigen hebben zich ongetwijfeld gezien als de ware erfgenamen van het evangelie. De zetel van het gezag in de vroege kerk was daarom vanzelfsprekend in Jeruzalem. De apostelen en de ouderlingen hadden daar een beslissing genomen over de status van de niet-joodse gelovigen. Indien zij de geboden van Noach zouden accepteren, was er geen belemmering voor de tafelgemeenschap tussen joodse en niet-joodse volgelingen van Jezus. En zoals blijkt uit Handelingen 21 werd de positie van de joodse gelovigen daarna nog versterkt.

Het is met name Paulus die zich verzet heeft tegen een privilege van het Messiaanse Jodendom. Met name in de brief aan de Galaten wijst hij de tweedeling in de gemeente van de hand. Wanneer we proberen de positie van Paulus kort samen te vatten kunnen we dit zeggen: zowel de joodse als de niet-joodse gelovigen hebben het heil ontvangen door het werk van de Messias. De leer van de judaïsanten moet worden afgewezen. Zij wilden niet dat joodse gelovigen samen zouden eten met hun niet-joodse broeders, en zij wilden de besnijdenis invoeren als de voorwaarde voor de volledige status van gelovigen in Christus. Een opvatting die door Jacobus en Petrus niet werd onderschreven. Alleen de Farizese en extremistische tegenstanders van Paulus moeten dat onderwezen hebben, zoals blijkt uit Handelingen 15:1, 5.

1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden.
5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de thora van Mozes te onderhouden.

[Ik heb wel eens gedacht hoe jammer het is dat deze weg van de farizeeën niet is gevolgd door de kerk in de eerste eeuw. Wat zou er niet een enorme hoeveelheid ellende zijn voorkómen, als de niet-joodse gelovigen solidair waren geweest met hun joodse broeders en zusters, en als deel van Israël hun geloof in de Messias hadden kunnen beleven. Nu immers kon de kerk bij meerderheid heidens en anti-joods worden. Nu kon het schisma tussen synagoge en kerk in de vierde eeuw zich verdiepen tot de middeleeuwse vijandigheid van de pogroms en de kruistochten en uiteindelijk toegroeien naar de massale vernietiging van het Jodendom in Europa.]

Het is wel eens goed om te beseffen dat in de eerste eeuw de visie van Paulus niet universeel in de gemeente van Christus werd geaccepteerd. Vele gemeenten zullen de Farizese optie, of die van Jacobus gevolgd hebben. Ook het heidense christendom was in de eerste twee eeuwen zeker nog niet door en door gevormd door de brieven van Paulus. Het is waarschijnlijk dat de leer van Paulus dat de besnijdenis voor niet-joodse gelovigen onnodig was, door iedereen graag werd geaccepteerd. Het idee van de gelijkheid tussen niet-joodse gelovigen en joden Christus was een aangename leer. Maar er moet verwarring zijn geweest over de vraag op welke manier “Christus [als] het einde van de wet” moest worden beschouwd. Maakte Christus een einde aan de geldigheid van de thora? (Maar hoe zat het dan met Mattheus 5:17? En zeker waar Jezus zegt dat Hij niet kwam om de thora en de profeten te ontbinden?”) De komst van Christus kon toch niet betekenen dat er een einde gekomen was aan alle morele geboden van het Oude Testament? En het was toch zeker ondenkbaar dat de verlossing van een mens alleen maar afhing van de orthodoxie van zijn overtuigingen. En dat zijn gedrag er dus niet toe deed. Ik zeg daarmee niet dat zij de leer van Paulus correct hebben begrepen, maar juist integendeel dat er velen waren in de eerste eeuw die hem verkeerd hebben begrepen, en dat dit misverstand eigenlijk tot diep in de 20e eeuw werd voortgezet.


“Niemand in de tweede eeuw heeft Paulus begrepen behalve Marcion –

en Marcion heeft hem verkeerd begrepen! (Von Harnack)


Op grond van al deze gegevens kunnen we een antwoord formuleren op de vraag, of de brief van Jacobus in strikte zin een Messiaans-joods of een joods christelijk werk is. Meerdere opvattingen zijn mogelijk:

  1.  De brief van Jacobus is geheel en al afkomstig uit de kring van het Messiaanse Jodendom, juist waar het zich onderscheidt van de standaard opvattingen over Paulus.
  2.  De brief van Jacobus is een gekerstende joodse tekst, en zeker niet afkomstig van de broer van Jezus.
  3.  In tegenstelling tot deze twee benaderingen, is Jacobus een hele late brief die een reactie weergeeft op een misverstand over Paulus, namelijk dat deze een volstrekt wetsvrij evangelie had gepredikt voor joden en niet-joden beide.

Volgens mij is de eerste optie de beste. De tweede opvatting is gebaseerd op het principe, dat overeenkomsten altijd betekenen dat er sprake is van ontlening, van een derivaat. Dat Jacobus de literaire vorm gebruikt die in die tijd bekend stond als “het Testament van Jacobus” (of van een andere aartsvader), en dat hij getuigt van een positieve opvatting over de thora en, ten slotte, dat hij het argument verdedigt dat niet het geloof alleen, maar de werken die uit geloof voortkomen de behoudenis garanderen, dat alles kan geen reden zijn om de brief als een bewerking van een joods origineel te beschouwen.

Met betrekking tot de derde optie is het wel duidelijk geworden, dat een beter begrip van Paulus – anders dan de standaard interpretatie van de Reformatie – een grotere overeenkomst tussen Paulus en Jacobus laat zien. (Kortweg gezegd: wanneer Paulus spreekt over geloof dat door liefde werkt, spreekt Jacobus over geloof dat door werken zichtbaar wordt. Dat is theologisch gezien niet per se totaal verschillend.)

Mijn opvatting is dus dat de brief van Jacobus al vroeg in de eerste eeuw tot stand kwam, geen rekening houdt met een dominante positie van de theologie van Paulus (die dominantie was er nog niet), en daarom vanuit een zeker vanzelfsprekend “midden” het gezichtspunt van het Messiaanse Jodendom weergeeft. Het is even wennen, maar het is waarschijnlijk dat niet Paulus maar eerder apostelen als Johannes en Jacobus de middenweg hebben kunnen bepalen. Om maar een argument te noemen, het is opvallend hoe de schrijvers die we samenvatten met de naam Apostolische Vaders, op een duidelijke manier het Messiaans- joodse standpunt van Jacobus weerspiegelen. Zoals bijvoorbeeld de overwegingen van de opvolger van Petrus in Rome, Clemens, over de rechtvaardiging door het geloof en relatie van geloof en werken, geen fundamenteel verschil laten zien met de brief van Jacobus.

1. Clemens 3
Om deze reden worden gerechtigheid en vrede terzijde geschoven, omdat ieder mens de vreze des Heren heeft verlaten en blind is geworden in het geloof in Hem, en niet in de verordeningen wandelt, en niet wandelt in de verordeningen van Zijn geboden noch leeft naar wat Christus betaamt, maar ieder volgt de begeerten van zijn boos hart, aangezien zij een ongerechtvaardigde en goddeloze jaloezie koesteren, waardoor ook de dood in de wereld is gekomen.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *