Het verhoor dat nu plaatsvindt bij de Hogepriester is geen officiële zitting van het hoogste religieuze gerechtshof, het Sanhedrin. Het Sanhedrin kwam overdag bijeen in een openbare zitting. Als het al kan gelden als een vergadering van het Sanhedrin was het een uitzonderlijke: een besloten en informele zitting die als voorbereiding had kunnen gelden voor een formele zitting in de ochtend. De leden van het Sanhedrin komen nu bijeen in het huis van de hogepriester Kajafas om hem te verhoren. Alle religieuze groeperingen komen daar bijeen met als enige doel Jezus te veroordelen en een grondslag te vinden om hem aan de Romeinse bezetter over te dragen.
Het eigenlijke verhoor is niets anders dan een show-proces. De genoemde getuigen zijn leden van het Sanhedrin zelf. Er is immers niet door buitenstaanders een aanklacht tegen Jezus ingediend die nu door de aanklagers voor een onafhankelijk rechtscollege moeten worden onderbouwd. Het Sanhedrin is zelf de instantie die Jezus probeert te veroordelen. Het vermijden van een opstand onder het volk is blijkbaar de belangrijkste en begrijpelijke motivatie.
De hogepriesters en schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om hem door middel van een list gevangen te nemen en te doden. Ze zeiden bij zichzelf: Tijdens het feest kan dat niet, want dan komt het volk in opstand. (Mk 14:2)
Men wil in deze zitting alleen een rechtsgrond formuleren om Jezus te kunnen uitleveren. De motivatie daarvan zou kunnen zijn, dat men achteraf de beslissing wil kunnen rechtvaardigen tegenover de andere, in deze nacht niet beschikbare leden van het Sanhedrin. Vandaar dat Markus in 14:2 een groepering aanspreekt die onderdeel is van het Sanhedrin. Het gaat om de elite onder de priesters (hogepriesters) en “schriftgeleerden” waarmee nooit alle leden van deze beroepsgroep bedoeld kunnen zijn. Interessant genoeg ontbreken hier de farizeeën. Blijkbaar zijn deze niet in voldoende mate vertegenwoordigd om als medeplichtig te kunnen worden aangewezen.
Men zoekt dus nu geen “getuigen”, maar een “getuigenis” onder de leden van het rechtscollege. Die tactiek faalt op zo’n beschamende wijze, dat de beoogde legitimatie van de uitlevering niet kan worden gevonden:
De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden iemand een getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood konden veroordelen, maar dat lukte hun niet; want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet eensluidend. (Mk 14:55)
Nu zal op het woord van twee of drie getuigen de zaak vaststaan, maar wanneer de getuigenissen elkaar tegenspreken kan er geen formele rechtsgrond voor een veroordeling zijn. Bovendien wil men hier een rechtsgrond leggen voor een executie door de Romeinen. Dat betekent dat de aanklacht niets minder kan zijn dan godslastering of afgoderij met het gevolg dat een stad of een gemeenschap ook tot afgoderij wordt bewogen. Zo werd de zaak in Leviticus voorgeschreven.
Wie zijn God vervloekt, zal de gevolgen van zijn zonde dragen. Wie de naam van de HEER lastert moet ter dood gebracht worden, die moet door de voltallige gemeenschap worden gestenigd. Of het nu een vreemdeling is of een geboren Israëliet, wie mijn naam lastert moet ter dood gebracht worden. (Lev 24:14, 15)
Is de pretentie dat Jezus de messias is, een geval van godslastering? Het begrip godslastering werd ruimer begrepen dan de letterlijke tekst uit de Torah laat vermoeden. De godslasteraar is iemand die zich in zekere zin aan God zelf vergrijpt. Hij zorgt er voor dat erkenning en eer aan God worden onttrokken. Zo wordt het verwijt ook aan Jezus gericht wanneer hij zonden vergeeft:
Daar probeerden een paar mensen een verlamde bij hem te brengen die op een draagbed lag. Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Wees gerust, uw zonden worden u vergeven.’ Daarop zeiden enkele schriftgeleerden bij zichzelf: Wat een godslasterlijke taal! (Mt 9:2, 3)
Uiteindelijk treden enkele leden van het Sanhedrin naar voren die hetzelfde weten te vertellen.
Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: ‘We hebben hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ Maar ook op dit punt waren de getuigenverklaringen niet afdoende. (Mk 14:57-59)
Dat ze niet afdoende waren moet kan betekenen dat ze onderling niet eenstemmig waren. Hebben ze die uitspraak letterlijk genomen? Het verwijt was enigszins belachelijk. Hoe kon Jezus claimen dat hij de Tempel zou afbreken? Zelfs de Romeinen zouden daar een zeer grote inzet van het leger voor nodig hebben gehad. Wat kan het betekenen dat hij de Tempel in drie dagen opnieuw zou opbouwen, als men daarbij aan de werkelijke tempel van steen moesten denken? Dat zou dan de uitspraak van een fantast zijn geweest die door niemand serieus kon worden genomen. Stel nu eens dat men die woorden figuurlijk had begrepen? Dan zou het betekend hebben dat Jezus voor zichzelf de functie claimde de plaats te zijn waar God woonde. Dan zou hij claimen dat hij de vervanging van de tempeldienst was. Misschien omdat men vanuit priesterlijk perspectief de Tempel niet alleen als de woonplaats van God op aarde, maar in zekere zin als God zelf beleefde, was elke uitspraak tegen de tempel een godslastering. Zeker als men aannam dat een dergelijke prediking succes kon hebben. De triomfantelijke intocht in Jeruzalem met Palmpasen was daarbij zeker in hun gedachten gebleven als een aanwijzing dat Jezus juist in Jeruzalem – met het Romeinse garnizoen in alarmfase één – voor een enorme onrust had kunnen zorgen. Daar kwam nog bij dat tenminste in sommige kringen het idee leefde dat de messias de luister van de tempel en Jeruzalem zou verhogen. Toch was die uitspraak niet voldoende omdat het twijfelachtig was of Jezus het letterlijk of figuurlijk bedoelde.
Nu staat de voorzittende hogepriester zelf op om het woord te nemen. Hij gaat naar het midden en staat tussen Jezus en zijn rechters in “om de schijn van onpartijdigheid op te houden.” (Van Bruggen) Hij wil van Jezus weten waarom hij geen antwoord geeft op de door de rechters zelf ingebrachte beschuldigingen. Je zou een spontaan protest verwachten bij de beschuldiging van godslastering die hier wordt uitgesproken. Onder het mom van een informatieve vraag, versterkt de hogepriester hiermee de beschuldiging. Is dat geen teken van schuld dat Jezus zwijgt?
Maar het zwijgen van Jezus heeft een andere, ontmaskerende functie. Als het duidelijk is, dat de aanklacht geen grond heeft omdat ze ofwel op valse getuigenissen ofwel op absurde gronden berusten, moet dan niet de voorzitter van het Sanhedrin zelf ingrijpen? Waarom zou Jezus zich tegen een dergelijke aanklacht moeten verweren? Op dit moment had de voorzitter moeten besluiten dat Jezus had moeten worden vrijgelaten. Jezus’ zwijgen is dus ontmaskerend. Het toont aan dat wat nu volgt, berust op politieke en niet op religieuze of juridische afweging. De eigenlijke intentie achter deze zitting wordt nu duidelijk. Kajafas, die zich tegen de valse getuigen had moeten richten, probeert nu Jezus te manipuleren zodat deze zichzelf zal aanklagen, omdat de formele rechtszitting zijn doel niet bereikt. Vandaar de vraag:
Toen vroeg de hogepriester hem: ‘Bent u de messias, de Zoon van de Gezegende?’ Jezus zei: ‘Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. (Mk 14:61-64)
Wat zit daar nu achter? De hogepriester weet dat de messias de zoon van G
od zal zijn. Maar wat hij niet wil accepteren is dat de messias tegelijkertijd de zoon des mensen d.w.z. een gewoon mens zal zijn. Een messias die met overmacht komt, vergt geen geloof. De messias die zich vernedert om daardoor de zondenlast van het volk te kunnen dragen is in strijd met Kajafas’ religieuze overtuigingen. Heeft Jezus zich nu ondubbelzinnig tot de messias verklaart? Denkt Jezus dat hij het werkelijk is?
Het antwoord van Jezus is ondubbelzinnig: Dat ben ik. Ja. Hij identificeert zich ondubbelzinnig met de Zoon des Mensen die van de hemel af komt. Hij is de uiteindelijke verlosser van Israël. Ook al zal men hem kunnen doden, men zal hem ook terugzien als de zoon des mensen die van de hemel komt om Gods regering te vestigen. Omdat het voor Kajafas echter vaststaat dat Jezus die messias niet zijn kan, is deze uitspraak van Jezus een godslastering. Het plan om Jezus ter dood te brengen kan dus doorgaan. Jezus’ woorden houden eigenlijk in dat het er niet toe doet wat Kajafas en de Romeinen zullen doen. Als Jezus inderdaad de Messias is, dan zal zijn gewelddadige dood in de handen van mensen God niet hinderen om zijn doel te bereiken.
“De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. (Mk 14:63, 64)
Nu had het Sanhedrin, zelfs als het wel in een formele zitting bijeengekomen was, onder de jurisdictie van de Romeinse bezetter geen bevoegdheid om een doodstraf te laten uitvoeren. Dat kon alleen als de bezetter een reden zag om het oordeel van de joodse rechtbank te bekrachtigen. Dat was alleen het geval wanneer de Romeinen een politiek voordeel konden zien in die bekrachtiging. Het groepje leden van het Sanhedrin werd daarom gedwongen om Jezus nu met de door hen geformuleerde aanklacht naar Pontius Pilatus te sturen en hem te vragen een doodsvonnis uit te spreken en ook uit te voeren. De religieuze aanklacht van godslastering moest dus op een of andere manier begrepen kunnen worden als politiek verzet tegen de Romeinse bezetting of als verstoring van de openbare orde.