Het tijdelijk karakter van de wonderbare Geestesgaven

Dit is de positie van het cessationisme: met het einde van het Apostolische tijdvak van de kerk, de funderende periode, zijn de tekengaven (krachten, genezingen en tongentaal) en de gaven van openbaring (profetie en apostolische openbaring) tot een einde gekomen.

Omdat deze bijzondere gaven verbonden zijn met de aanwezigheid van de apostelen, zijn ze nu niet meer van kracht omdat er nu geen apostelen meer zijn.
Voor een apostel geldt immers dat hij Jezus met eigen ogen gezien moet hebben.

“Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Here Jezus onder ons in- en uitging…met ons getuige wordt van Zijn opstanding” (Hand. 1:21, 22).

Paulus noemt zichzelf vanwege zijn bekering (Hand. 9:1-11) daarom de laatste apostel: “En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan de ontijdig geborene” (1 Kor. 15:8).

Dat heeft tenminste drie consequenties:

1) Niet alle oorspronkelijke gaven aan de vroege gemeente (Ef. 4:11) waren bestemd voor de hele kerkgeschiedenis in ieder geval was het apostelschap alleen maar bestemd voor de eerste periode van de gemeente.
2) Uit de lijst van gaven in 1 Kor. 12:28-30 was in ieder geval de eerste, die van de apostelen, tijdelijk.
3) Omdat de vroege kerk terecht de apostolische bevestiging als criterium gebruikte voor de opname van een geschrift in de Canon van de Bijbel, is die Canon ook afgesloten met de dood van de laatste apostel Johannes. We hebben de complete Bijbel, dus het complete Woord van God vanaf het einde van de eerste eeuw.

Samen met de apostelen verdwijnen ook de profeten van het Nieuwe Testament. Het fundament van de gemeente is immers het fundament “van de apostelen en profeten” (Ef. 2:20). Dat met die profeten niet de profeten van het Oude Testament bedoeld zijn, blijkt bijvoorbeeld uit Ef. 3:5, “nu geopenbaard […] aan Zijn heilige apostelen en profeten door de Geest”. Hun functie wordt omschreven in Ef. 4:11 – samen met blijvende ambten zoals evangelisten, herders en leraars – als “de heiligen toe te rusten […] “totdat wij allen komen […] tot een volwassen (Grieks: teleios, d.w.z. volmaakt, volwassen, volgroeid) man, tot de maat van de grootte van de volheid van Christus.” (Dat deze status niet duidt op de volmaaktheid bij de komst van de Here Jezus blijkt uit vers 14 en 15 – we moeten geen jonge kinderen meer zijn die kwetsbaar zijn voor valse leer, en als we eenmaal de status van volwassenheid hebben bereikt, kunnen wij zegt vers 15 toegroeien “naar Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus.” )

Paulus heeft naar mijn overtuiging ook in 1 Kor. 13: 10-13 (Vergelijk mijn eerdere post over dit onderwerp.) duidelijk gezegd dat er een fase zou komen van volwassenheid of volgroeidheid in de gemeente waardoor het profeteren, de talen en de (woorden van) kennis zou worden tenietgedaan respectievelijk zou ophouden. Immers hetzelfde woord teleios wordt daar gebruikt, zoals ook in Efeze 4.

Nu het doel van de gave van apostelen en profeten bereikt is, het fundament van de gemeente gelegd is, zijn deze beide ambten in de kerkgeschiedenis verdwenen. Dat wil zeggen, er zijn geen personen meer die deze ambten uitoefenen, hun werk echter is bewaard gebleven in de vorm van het Nieuwe Testament. Dat is ook niet zo vreemd als we bedenken dat de schriftelijke vastlegging van de openbaring uiteindelijk belangrijker is dan het levende getuigenis. Wat de apostelen hebben gezien en gehoord, wordt opgeschreven. “En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen wordt” (1 Joh. 1:4). Petrus maakt dat ook duidelijk in 2 Pe. 1:19, waar hij zegt “wij hebben het profetische woord des te vaster” (en niet: “vast en zeker”). Het horen van de stem op de heilige berg wordt hier lager ingeschat dan de openbaring in Gods Woord. De betekenis van het apostolische getuigenis moet niet worden onderschat, alsof het in andere perioden zou moeten worden herhaald of aangevuld. De Here Jezus bidt ook in Johannes 17 “voor hen die door hun” – de apostelen – “woord in Mij zullen geloven.” Petrus stelt de woorden van de apostel Paulus dan ook gelijk in gezag aan de “andere Schriften” (2 Pe. 3:15-16).

Het is duidelijk dat de wonderlijke gaven van de Geest tot doel hadden om het gezag van het apostolisch getuigenis, van het door hun gepredikte evangelie, met bijzondere tekenen en wonderen te bevestigen. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt dan ook duidelijk in Hebr. 2:4 dat God mede getuigenis gegeven heeft aan de apostelen. “Door tekenen, wonderen en allerlei krachten”. Dat lezen we ook in Marcus 16:20, (Zie ook deze video op YouTube) waar we ook zien dat de Here het Woord wilde bevestigen door de tekenen die erop volgden – gedacht wordt dus aan de prediking van het evangelie. Waaraan heeft God dan mede getuigenis gegeven? Dat lezen we in Hebr. 2:3 waar we horen van een woord dat “in het begin door de Here is verkondigd, en aan ons is bevestigd door hem die [ Hem of het] gehoord hebben.” Wie zijn degenen die het gehoord hebben? Dat kunnen alleen de apostelen zijn.

Ook de gaven van openbaring die het Nieuwe Testament geeft – profetie, woorden van wijsheid en kennis, spreken in vreemde talen – behelzen niets anders dan een aanvulling op Gods Woord in het Oude Testament tot de volle waarheid van het evangelie. Het was een bijzondere belofte aan de apostelen dat de Heilige Geest zou komen om hen “in alles [te] onderwijzen en u in herinnering [te] brengen alles wat Ik u gezegd heb” (Joh. 14:26).

Behalve het getuigenis van het Nieuwe Testament is er nog een ander type argumentatie. Het cessationisme wijst erop, dat de bijzondere gaven van de Geest in het Nieuwe Testament heel anders zijn dan wat in de moderne charismatische beweging ervoor wordt uitgegeven.
Als het gaat over moderne profeten, dan kan het niet anders dat we de maatstaf van de Schrift erop toepassen. Die vinden we in Deut. 18:20-22. De woorden van de profeet mogen niet in strijd zijn met de al bekende waarheid, en als het gaat om voorspellingen moet er sprake zijn van een volmaakte nauwkeurigheid. Maar al te vaak blijken de moderne profeten op beide terreinen tekort te schieten. Vandaar dat men in de charismatische beweging zijn toevlucht heeft gezocht tot de onbijbelse theorie, dat er nu sprake is van feilbare profeten, omdat God bezig is de gaven te herstellen – maar daar blijkbaar tot nu toe niet volledig in geslaagd is.

Dat geldt ook voor de gaven van het spreken in vreemde talen. Zowel volgens Handelingen 2 als de eerste brief aan Korinthe gaat het om een spreken in een bekende, menselijke taal die iemand niet geleerd heeft. In Handelingen 2 lezen we om die reden dat een ieder in zijn eigen taal hoorde spreken over de grote daden van God. De uitdrukking “spreken in talen” wordt zowel in Handelingen als in de brief aan Korinthe gebruikt een heeft dan toch hoogstwaarschijnlijk precies dezelfde betekenis. Dat is geheel iets anders dan het gebrabbel van de moderne tongentaal die maar heel gedeeltelijk een overeenkomst met een waarachtige taal vertoont. We komen daar later nog op terug.

Het geldt eveneens voor de gaven van genezing. De genezingen van het Nieuwe Testament zijn altijd onmiddellijk – “toen Hij dit gezegd had, week de melaatsheid meteen van hem”, Marcus 1:42 – en volledig – “…en hij werd gereinigd.” Er is ook geen sprake van dat er een misverstand over kan bestaan. De genezingen zijn ook onbetwijfelbaar omdat ze anders ook hun functie als teken niet kunnen vervullen. Een aanwijzing voor deze functie als bevestiging van het Woord, vinden we ook in het feit dat Paulus noch zichzelf, noch zijn vrienden kon genezen. Een dergelijke genezing zou die functie van bevestiging niet hebben gehad. Tenslotte zijn de genezingen in het Nieuwe Testament een uiting van de bovennatuurlijke macht van Jezus en de apostelen. De opwekking van Lazarus bijvoorbeeld uit de doden in Johannes 11, of de genezing van de blindgeborene in Johannes 9.

De huidige vorm van de profetische gaven leidt dus tot zoiets als een feilbare profetie – een onbijbels gegeven. De huidige vorm van het spreken in vreemde talen, is het spreken in een privétaal, zich uiten in gebrabbel, met de pretentie dat dit een taal van de engelen is of een door de Heilige Geest zelf tot stand gebrachte perfecte taal.
Maar het onbegrijpelijke spreken van de moderne charismaticus heeft eigenlijk geen enkele relatie tot een taal waarin gecommuniceerd wordt.
En tenslotte zijn de moderne voorbeelden van de gaven van genezing niet onmiddellijk, niet volledig, niet onbetwijfelbaar en niet bovennatuurlijk.

De positie van het continuationisme is nu, dat de moderne gaven wel van een lagere kwaliteit zijn, maar principieel hetzelfde. God is nu eenmaal bezig deze gaven te herstellen omdat ze zo’n lange tijd in de Kerk hebben ontbroken, maar is daar nog niet klaar mee. Anderen zeggen dat de gaven afhankelijk zijn van de mate van het geloof en dat het dus aan de profeten, de tongensprekers en de genezers ligt dat hun gaven nog niet volledig gemanifesteerd worden. Maar de Schrift kent nu eenmaal geen gedeeltelijke profeten, oefenende tongensprekers of beperkte genezers. De conclusie moet wel zijn dat we hier met een ander verschijnsel te maken hebben. Het is zeker van belang om daarbij vast te stellen dat de charismatische Geestesgaven in de praktijk nauwelijks verschillen van wat seculiere, of occulte genezers zoals Jomanda presteren.

Dit bericht is geplaatst in charismania, Charismatische beweging met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *