Gebod en vrijheid in de sabbat

Waarom wordt de mens vanaf het begin onder het gebod geplaatst? Waarom wordt de relatie tussen de mens en God vervolgens niet bepaald door een gebod waarin die relatie rechtstreeks aan de orde komt, zoals in het gebod om de Here lief te hebben, maar in een verbod om een bepaalde vrucht van een bepaalde boom te eten? Wat is het eerste gebod binnen de schepping?

Deze twee vragen komen voort uit een veronderstelling, namelijk dat de relatie met God en de relatie tot het gebod twee verschillende relaties van de mens betreft. Het is opvallend echter dat in het boek Genesis het gebod om God lief te hebben uit Deuteronomium 6 helemaal niet voorkomt. Het wordt niet expliciet gegeven. Mijn verklaring daarvoor is dat de strekking van dit gebod zichtbaar wordt in de twee geboden die we bij de schepping van de mens aantreffen. Het eerste gebod geeft de mens de toegang tot de wereld: “van elke boom in de hof mogen jullie vrijelijk eten.” Het impliceert dat de schepping waarin de mens zich bevindt niet zijn eigendom is. Alleen door een genadig toestemming kan de mens gebruik maken van alles wat hem in leven houdt. Het eerste gebod bevrijdt de mens van het dierlijke bestaan waarin hij als een natuurwezen door het volgen van zijn natuurlijke impulsen zich zijn voedsel toe-eigent. Deze toelating is een bevrijding waarin de menselijke persoon niet langer samenvalt met zijn biologische behoeftigheid. Voeding als het aannemen van een welwillend geschenk is iets anders dan het bevredigen van een dominante drift.

Maar ook het verbod om juist van deze ene, concrete boom te eten, is een vorm van genadige bevrijding. In het verbod wordt de mens genadig binnen zijn grenzen gesteld. Onvermijdelijk betekent dat ook onderwerping, gehoorzaamheid, begrenzing van de vrijheid. Die vrijheid wordt niet door zichzelf en zelfs niet door de vrijheid van een ander begrensd en bepaald. De vrijheid van de mens is immers geen blinde drift, vergelijkbaar met een kracht die alleen door een obstakel wordt tegen gehouden. Juist ook bij het verbod en de begrenzing van de vrijheid die dat met zich meebrengt, wordt de mens bevrijd van zijn natuurlijke bepaaldheid. Het menselijk bestaan is geen onderworpenheid aan innerlijke impulsen, maar een vrij antwoord op een spreken dat van boven komt. Door aangesproken te worden met het verbod, wordt de mens niet alleen met een begrenzing geconfronteerd, maar juist verhoogd. Het is de heerlijkheid van de mens om horende een gebod te gehoorzamen, en niet innerlijk van meet af aan door het doel van het verbod bepaald te zijn. Een wezen dat horende gehoorzaamt is een vrij wezen. Zo bezien werken het gebod en het verbod samen om de mens boven zijn animale natuur uit te verheffen. Heiliging is verhoging. De eerste twee imperatieven van de mens, namelijk vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen, drukken een bestaan uit dat de mens met de dieren deelt. Het zijn toegestane uitingen van de natuurlijke mens. Maar het besef van de toelating en de aanvaarding van het verbod maken de mens tot een vrij wezen, dat kan optreden als de gesprekspartner van de Schepper.

Vrijheid van de mens is dus alleen mogelijk in het gebod waardoor de schepper ons bindt aan de wereld, en in het verbod waarmee de schepper ons bindt aan Zichzelf. In deze vrijheid is de mens geroepen om evenbeeld Gods te zijn. Man en vrouw samen zijn gericht op de heiliging van de gehoorzaamheid aan God gebod, en alleen zo kan er sprake zijn van een werkelijk geestelijke vrijheid.

Het lijkt mij dat we dit dubbele karakter van Gods wil tegenover de mens, die hij legt en vrijheid schenkt, boven alles vinden in het gebod van de sabbat. Sabbat heeft beide kanten. Als gebod betreft het de bereidheid om af te zien van menselijke bezigheden, door arbeid te onderbreken, te rusten van het eigen werk, en dat alles als een uitdrukking van bevrijding te zien. Het is het uiterste gevolg van de gedachte dat de mens naar beeld en gelijkenis van God geschapen is. God Zelf immers rustte op de zevende dag van het werk dat Hij geschapen had om het te (vol-) maken. In zijn positie als Gods representant (beeld) en voorzien van de noodzakelijke geestelijke eigenschappen (gelijkenis) is de mens in staat om in een zuiver symbolische gedaante de volle vrijheid te ervaren. Daartoe strekt dan ook het verbod, dat alleen maar de uitwerking is van het gebod om te rusten, om af te zien van een eigenzinnig ingrijpen, om afstand te nemen van behoeften en zorg, en zuiver tegenover de schepper te gaan staan.

Daarom is het vieren van de sabbat een symbolische uitdrukking van de vrijheid die God Zelf voor zich heeft genomen, en dus ook een vrijheid die Hij aan Zijn schepsel heeft gegeven, en, omdat Hij het de mens gegeven heeft, is het gebod voor die mens ook een verbod. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat de mens tot het vieren van de sabbat geroepen is. Alle andere geboden worden door het gebod van de sabbat verklaard; het gehele doen en laten van de mens wordt bepaald door die ene bijzondere dag van de uitzondering. En omdat de sabbat ook het doel is van de geschiedenis, de volmaking immers van de schepping, geeft de sabbat zin aan alle andere dagen die niet door het gebod bepaald zijn. De institutie van de sabbat bepaalt het karakter van de werkdagen.

Wat is dan die symbolische strekking van de sabbat? God gebiedt de sabbat aan de mens, in eerste instantie en in zijn bijzondere vorm aan Israël, maar dat Israël is pas pro toto de mensheid. Voor de volkeren maakt niet uit of de sabbat op Israëlitische, of joodse of christelijke wijze gevierd wordt, misschien zelfs met de verschuiving naar de zondag. Op de sabbat accepteert de mens dat God de betekenis en het doel van het menselijk bestaan in zijn eigen hand genomen heeft, en dat het daarmee aan de hand van de mens onttrokken is. God gebiedt de mens zijn eigen wil en werken op te geven, zijn eigenmachtige willen en werken op te schorten, zijn geloof in zijn zelfbeschikking af te leren. De sabbat is waarachtig de dag, dat wil zeggen een tijd die niet aan de mens toebehoort, zodat opnieuw door geboden en verboden de mens tegenover God waarachtig, met lege handen en dat wil zeggen vrij kan komen te staan.

Robbert Veen, 10 februari 2023

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, Chr. Ethiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *