De Wet in het Oude Testament heeft een bijzondere vorm die we “paradigmatisch” noemen. Een paradigma is een model, een voorbeeld van hoe iets zou moeten gaan. Dat kennen we wel van de lagere school, toen we het rijtje leerden: “ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen.” Dat rijtje is een voorbeeld van hoe een werkwoord in de tegenwoordige tijd wordt verbogen. Het is dus een paradigma van de tegenwoordige tijd. Kopen, en trouwen, en handelen gaan dus precies zo. Het voorbeeld bevat een algemene regel, een taalwet. Op dezelfde manier vinden we dat terug in de geboden en verboden van het Oude Testament.
Een fraai voorbeeld daarvan vinden we in Exodus 21:26. “Wanneer iemand een oog van zijn slaaf of een oog van zijn slavin zo raakt dat het verloren gaat, moet hij hem vrijlaten gaan als vergoeding voor zijn oog.” Een uitwerking van die regels zou – ik zet het even extreem neer – bij voorbeeld kunnen zijn, dat je iemand inhuurt om voor je te werken voor laten we zeggen een periode van zes jaar. En nu heb je die man of vrouw het arbeidsloon van die zes jaar al van tevoren gegeven. Op de eerste dag dat hij komt werken raak je hem – uiteraard per ongeluk – in het oog. Jammer voor jou, want hij is nu ontslagen van dat contract en je bent al je geld kwijt. Waarschijnlijk moet je daarbovenop nog compensatie betalen.
Een ander kenmerk van een paradigmatische wet is, dat de tekst van Exodus niet spreekt over knieën, of oren, of neuzen. Als de ogen genoemd zijn, kun je daaruit een afleiding maken voor alle andere vormen van ernstige lichamelijke schade. Dat werkt dus heel anders dan in ons moderne rechtssysteem. In onze tijd proberen we met onze wetten alles te omvatten wat er concreet gebeuren kan. Onze wetten zijn bedoeld om elke situatie en elke omstandigheid af te dekken.
Daarom zijn er ook van die mazen in onze wet. Soms gaat iemand vrijuit vanwege een vormfout, of een of andere lacune in de wet, waardoor een specifiek geval niet gedekt wordt. Dat is niet het geval wanneer je paradigmatische wetten gebruikt. Met het gezonde verstand kan een rechter uit de wetten van Exodus 21 afleiden, dat een slaaf of werknemer hier ook zijn vrijheid krijgt wanneer zijn heer of werkgever hem het been breekt, of een andere reële lichamelijke schade veroorzaakt.
De wetten van Mozes worden dus in heel veel gevallen paradigmatisch geformuleerd, en het paradigma wordt dan door de rechters toegepast op een concrete situatie door middel van een vorm van redeneren die analogie heet. Zoals we ook bij het taalvoorbeeld, uit het paradigma van lopen kunnen afleiden dat een werkwoord als kopen, of handelen “op dezelfde manier”, dus “analoog” moet worden verbogen. Jij loopt, jij handelt, jij trouwt et cetera. Gelukkig hoeven we niet de verbuiging van alle werkwoorden in de Nederlandse taal te leren.
Maar stel nu eens dat de schade niet lichamelijk, maar financieel is? Stel dat een werkgever een werknemer tekort heeft gedaan met zijn loon. Veel te veel bijzondere kosten ingehouden bijvoorbeeld. Een rechter kan dan op grond van de wet uit Exodus redeneren, dat ook dit een ernstige schade is, en dat ze ook hier de slaaf of werknemers vrijuit laten gaan en compensatie zullen geven. Het kan zelfs om psychologische schade gaan. Dat heeft dan hetzelfde gevolg. De rechters, “de oudsten in de poort,” zouden er geen moeite mee hebben om op grond van een paradigmatische wet een geldige afleiding te maken, waardoor iedereen met gezond verstand kan inzien dat hier recht wordt gedaan. Ook al is er geen specifieke wet die deze unieke handeling heeft verboden.
(Wordt vervolgd.)