Een vrouw in het ambt – een avond met ds. Van Veluw in Nunspeet

Het is 19 november 2019. Een dinsdagavond zijn we te gast bij de Confessionele Vereniging in Nunspeet. Aan de orde is de vraag “Hoe Bijbels is de vrouw in het ambt?”

Is er ruimte in de Schrift om vrouwen toe te laten tot de ambten – van diaken, ouderling en predikant?

Sommigen zeggen van wel omdat zij menen dat de Bijbel tijdgebonden is. Een opstandige zoon wordt daarom niet gestenigd, en ook de overspelige vrouw wordt in Johannes 8 door de Here Jezus vrijgesproken. Ondanks het feit dat de Bijbel in beide gevallen de steniging voorschrijft. Het komt dus wel degelijk voor dat sommige zaken in de Bijbel tijdgebonden zijn.

Weer anderen zeggen dat het Nieuwe Testament helemaal niet spreekt over onze ambtsdragers. Wat wij ambten noemen is niet hetzelfde als de bediening of functie die in het Nieuwe Testament genoemd wordt. Maar de hypothese van de spreker, ds. A.H. van Veluw, is dat het wel degelijk om dezelfde ambten gaat.

Dat illustreert hij trouwens met een fraai beeld. In het Oude Testament vinden wij de onderscheiden posities van Koning, Priester en Profeet. Deze drie functies komen samen in Jezus die de ware koning de ultieme Hogepriester en de Profeet bij uitstek is. Uit Jezus komen dan weer de ambten voort: het ambt van regeren (koning) in de ouderling, het ambt van priesterlijke dienst in de diaken, en het ambt van onderwijs (profeet) in de leraar van de gemeente. Je vraagt je dan wel af waar de functie van pastoraat te plaatsen is.

Van Veluw wil van het beginsel uitgaan dat de teksten van Paulus in onze tijd geldig zijn, gehoorzaamd moeten worden. Maar om toch tot de conclusie te komen – die ik al ken uit andere bronnen – dat vrouwen in het ambt mogen worden toegelaten, heeft hij wel een enorme aanloop – en omweg – nodig. Hij bespreekt (1) de scheppingsorde, (2) de zwijgteksten en (3) de status van enkele vrouwen in de Bijbel.

SCHEPPINGSORDE

In de scheppingsorde is het van belang om te zien dat man en vrouw samen moeten heersen, elkaar moeten aanvullen, dat “hulpe tegenover hem” niet betekent dat de vrouw alleen maar een hulpje is, maar zij is de tegenhanger van de man zodat er een balans tot stand komt. De vrouw is dus in alle opzichten een part-ner, een deel van de mens. Ook het feit dat zij is gebouwd uit de zijde (rib) van de man, betekent in deze “Bijbelse anatomie” dat er een verbintenis is van hart tot hart. Man en vrouw staan “zij aan zij”, zij staan elkaar “terzijde”. Het feit dat zij beiden naakt waren, betekent dat zij voor elkaar niets te verbergen hadden. Er is geen schaamte tegenover elkaar, zo kunnen de man en zijn vrouw samen Gods beeld zijn.

Pas na de zondeval is deze wederkerige en gelijkwaardige relatie van liefde verstoord. Nu wordt de vrouw ondergeschikt aan de man. “Hij zal over u heersen…” De oorspronkelijke scheppingsorde wordt echter hersteld volgens Galaten 3:27, 28. “n Christus is… geen man en vrouw.” In de gemeente zou dus deze oorspronkelijke relatie tussen man en vrouw, dus ook tussen mannen en vrouwen hersteld moeten zijn.

De gelijke waardigheid van man en vrouw is echter in de Griekse samenleving ongebruikelijk. Daarin is het  patriarchaat het heersende model. Ook in de Bijbel wordt iets gezegd dat zo kan worden uitgelegd. Bijvoorbeeld dat de man het “hoofd van de vrouw” is. Dat betekent echter volgens Van Veluw dat de man als eerste zijn nek moeten uitsteken en zijn hoofd moet buigen. Alleen zo is hij Hoofd zoals Christus dat is. Zeker, aan de man komt het toe de eerste te zijn, dat wil zeggen dat hij het initiatief moet nemen in de vereiste onderdanigheid – een ander voor laten gaan – tussen man en vrouw. Elke andere manier van hoofd-zijn betekent een “koppig de baas willen zijn.” Zo wordt de klassieke opvatting geheel en al omgekeerd!

CULTUUR VAN DE TIJD

Paulus spreekt binnen een bepaalde cultuur. De vrouw moest in de gemeente duidelijk maken dat ze geen prostituee was. Daarom moest zij een hoofdbedekking dragen. Om verwarring in de omringende samenleving te voorkomen was het daarom van belang dat vrouwen in het algemeen zouden zwijgen in de gemeente. Dat sluit echter niet uit dat een vrouw kan profeteren. De plicht om te zwijgen slaat bovendien wellicht op het oneerbiedige en storende gebabbel tijdens de diensten. Het gaat dus niet om het feit dat vrouwen (ordelijk) mogen spreken. Het gaat Paulus erom dat vrouwen de dienst niet mogen verstoren maar ook niet een feministische revolutie mogen uitvoeren.

Nu zegt Paulus wel dat het zwijgen van vrouwen – we spreken over 1 Kor. 14:34 – gebaseerd is op de Wet. Ik neem aan dat dan Genesis 3:17 wordt bedoeld waar over het heersen van de man over de vrouw wordt gesproken. Van Veluw meent echter dat dit niet duidelijk is. Misschien bedoelde Paulus wel zoiets als de natuurwet – dus niets anders dan een algemene gewoonte die als onveranderlijk wordt gezien.

Dan komt 1 Tim. 2:13 ter sprake. Het lijkt toch duidelijk te zijn dat Paulus daar een beroep doet op de scheppingsorde. Waarom de voorrang van de man in het gezagsdragende onderwijs in de gemeente? Paulus zegt daar tegen Timotheus dat dat is gefundeerd op de rangorde in de schepping, en vervolgens dat het ook nog eens is gebaseerd op de verhouding na de zondeval. Van Veluw meent echter dat deze argumenten van Paulus alleen maar een retorische functie hadden, namelijk om Timotheus in te prenten hoe belangrijk het was dat vrouwen geen aanleiding gaven tot het lasteren van de gemeente. De opbouw en orde van de gemeente en de reputatie van de gemeente tegenover de buitenwereld zijn zo belangrijk in Paulus ogen, dat hij argumenten gebruikt die niet op zichzelf waarachtig kunnen zijn.

Over dat laatste is er nog enige discussie na afloop. Is het niet juist vanwege dit beroep op de scheppingsorde, dat het is uitgesloten dat Paulus in ieder geval zijn eigen opdrachten zag als cultuur- en tijdgebonden? Is deze hele manier van het lezen van de teksten van Paulus niet te zeer bepaald door de historisch-kritische methode die werkt met het onderscheid in de historische ontwikkeling van teksten, die de context reconstrueert om de betekenis van een tekst te bepalen en eventueel buiten Bijbelse gegevens dominant laat zijn. Van Veluw ontkent dit. Zijn manier van lezen is alleen een poging om het geheel van de teksten van Paulus recht te doen.

Ik antwoord dat het effect van die benadering is, dat op grond van een tekst uit Galaten 3:28 – in Christus is noch man noch vrouw – veel duidelijker teksten in 1 Korinthe 14 en 1 Timotheus 2 krachteloos worden gemaakt. In combinatie met die reconstructie van de context- Paulus bedoelt alleen maar roddelende vrouwen maar laat profetessen toe – kan dan worden voortgeredeneerd naar de toelating van vrouwen in het ambt.

Het betoog van Van Veluw wordt door enkelen hardop onderschreven, door anderen zwijgend aangehoord, door een enkeling aangehoord en verworpen. De praktische aanbeveling lijkt de enige zinvolle oplossing van het moment te zijn. Namelijk dat we het op dit moment aan lokale gemeenten moeten overlaten of vrouwen in het ambt worden toegelaten. Dat is ook zijn aanbeveling aan de synode van de CGK die op dat moment over deze vragen vergaderd in Nunspeet. En dat het criterium daarbij hetzelfde is als dat van de Paulus  in de versie van Van Veluw,  namelijk de opbouw van de gemeente. In een gemeente waar het tot een scheuring kan leiden moet je het dus niet doen, in een gemeente waar het veilig kan, moet je het eigenlijk ook wel doen. Ik plaats daarbij de kanttekening dat het Paulus in de eerste plaats te doen zal zijn geweest om de eer van Christus en de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Alleen op grond van de gehoorzaamheid aan het Woord kan er van een waarachtige opbouw van de gemeente sprake zijn. Hoe kan een opbouw van de gemeente worden verdedigd als dat tegen de uitdrukkelijke verboden van de Schrift ingaat? Dat is een vraag die met name in kringen van de Gereformeerde Bond wordt gehoord.

DISCUSSIE

Tijdens de discussieronde reageren een tweetal vrouwen met instemming. Ook enkele heren laten van zich horen. “Vrouwen in het pastoraat zijn zeer waardevol, zoals ikzelf heb ervaren.” – Maar het gaat hier over het ambt van leraar, niet dat van pastoraal werker of diaconale hulp. Het gaat om het bekleden van posities met gezag in de gemeente, niet om bedieningen die geen gezag met zich meebrengen. Het is de kerk die bepaalde dat diakenen mede beslissen over het geestelijk beleid van de gemeente. Door aan de diakenen dat gezag toe te kennen, hebben ze feitelijk vrouwen buitengesloten.

De meeste vrouwen kijken stil voor zich uit. Wat is daarvan de reden? Is er een innerlijke blijdschap, een instemmend lachen dat ze ternauwernood onderdrukken? Of zij zijn het misschien niet of niet helemaal eens met het betoog? Henneke en  ik zitten achter in de zaal. Naast ons een oudere broeder en zuster. Als de avond ten einde is spreekt hij me aan. “De Bijbel leert toch niet dat vrouwen predikant mogen zijn?” – “Nee,” zeg ik. “Paulus laat niet toe dat een vrouw een gezagsdragende positie bekleedt als leraar of ouderling.” De man knikt instemmend. Zijn vrouw loopt langs me heen zonder me aan te kijken.

Dit bericht is geplaatst in Chr. Ethiek, Discussie met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *