De zondeval – nog eens Genesis 3

Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid. En u weet dat Hij geopenbaard is om onze zonden weg te nemen; en zonde is er in Hem niet. (1 Joh. 3:4, 5)
En toen hij Jezus zag lopen, zei hij: Zie, het Lam van God! (Joh. 1:36)


De Bijbel heeft 1189 hoofdstukken en met uitzondering van vier hoofdstukken (Genesis 1 en 2, en Openbaring 21 en 22) wordt in elk hoofdstuk over het thema van de menselijke zonde gesproken. In onze westerse samenleving wordt het belang van het begrip zonde al lange tijd niet meer gezien. Dat is te danken aan de Verlichting.

Vooroordelen tegen het begrip “zonde”

Terwijl de Bijbel nog stelt, dat de zonde elk onderdeel van ons bestaan doordringt, wordt de mens in de moderne tijd gezien als van nature goed. Het onrecht en het geweld, de maatschappelijke problemen en het lijden worden na de Verlichting eerder met onwetendheid dan met zonde in verband gebracht. De Verlichting meende, dat vooruitgang in onderwijs, wetenschap en technologie de goedheid van de mens zichtbaar zouden kunnen maken. De vraag is nu wat we doen met die 18e eeuwse droom, nu we in de 20e eeuw zo duidelijk hebben gezien dat de goedheid van de mens een illusie is – het grootste aantal oorlogen met de meest extreme wreedheid zoals zichtbaar in twee wereldoorlogen, de Holocaust en de Koude Oorlog. Met de dreiging van een nucleaire winter en de opkomst van het Islamitisch terrorisme. De progressie in wetenschap en technologie en de vooruitgang in het onderwijs, zelfs met de grote vooruitgang in de medische wetenschap, heeft niet tot vrede en gerechtigheid geleid. Misschien lijkt het soms alsof er van morele vooruitgang sprake is. Is dat echter geen schijn, omdat het begrip “zonde: in haar Bijbelse strengheid niet meer gehanteerd wordt? Veel zaken die in de Bijbel nog als zonden worden gezien, zijn in de moderne tijd tot elementen van de menselijke natuur verklaard. Het huwelijk als maatschappelijke verbintenis heeft een nieuwe definitie gekregen; het geslacht waarmee je geboren bent, is tot een element van vrije keuze geworden. Het Bijbelse uitgangspunt, namelijk dat God ook als Schepper bepalen mag hoe we onze sexualiteit moeten uitleven, is daarmee tot onnozelheid gereduceerd.

De ontwikkeling van de moderne wetenschap heeft ook geleid tot het populaire oordeel, dat mensen en hun gedragingen in de eerste plaats een voortbrengsel zijn van hun sociale omgeving, of van psychologische afwijkingen. De mens is dus geen zondaar meer, maar een ziek dier. Of in nog sterkere technologische taal: de mens is een machine die doet waarvoor hij geprogrammeerd is. Dat betekent dat mensen niet langer verantwoordelijk zijn voor wat ze doen.

Met de opkomst van het postmodernisme kwam ook een sterke beweging van moreel relativisme op gang. Wat goed en kwaad is, kan niet langer met absolute termen worden vastgesteld. Morele voorschriften zijn flexibel en subjectief. Het enige morele beginsel dat niet ten slachtoffer valt aan dit morele relativisme is de overtuiging dat je een ander geen kwaad mag doen. Wat dit kwaad echter is, wordt door de mens zelf bepaalt. Dit kan leiden tot merkwaardige vormen van oppositie tussen groepen met verschillende overtuigingen, zoals in het debat over zwarte Piet. Bij velen bestaat de overtuiging dat wie klaagt altijd gelijk heeft.

Zo wordt het ook door velen als een vorm van schelden gezien, om de mens een zondaar te noemen. Het is ouderwets, vooringenomen en, nog erger, “politiek incorrect.” Het moderne eerste gebod is: “gij zult niets negatiefs zeggen tegen niemand.”

Deze tendens in de moderne wereld om niet langer bezig te zijn met het probleem van de zonde, anders gezegd, om de zonde niet langer te zien als de bron van alle kwaad, staat in scherp contrast tot de overvloed waarmee de Bijbel over de menselijke zonde en de noodzaak van redding uit de zonde spreekt.

Het Bijbelse begrip “zonde”

In de Bijbel betekent zonde zoiets als het missen van het doel – zowel in het Hebreeuws als in het Grieks. De kern van deze fundamentele definitie vinden we in Romeinen 3:23, “want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid van God.”

In de Bijbel betekent zonde zoiets als rebellie, overtreding of ook wel bedrog. Vanuit het uitgangspunt dat het God is die bepaalt wat goed en kwaad is – omdat God ons Zijn onderwijs, dat is Thora gegeven heeft – is de zonde wezenlijk de wetteloosheid, zoals Johannes schrijft.

In de Bijbel wordt zonde ook aangeduid met ongerechtigheid, waarmee niet zozeer de overtreding van de regels, maar vooral het afwijken van de plicht wordt aangeduid; dat is de plicht die voortvloeit uit de relatie van de mens tot God die door het Verbond wordt gedefinieerd. Zonde is dus niet alleen maar wetteloosheid, maar het is ook het verbreken van de Verbondsrelatie. Een afwijking dus niet van universele normen, maar van de specifieke verplichtingen die God aan Zijn volk in een bepaalde periode heeft opgelegd.

Vanuit de Bijbel zou nog veel meer te zeggen zijn, want het blijkt dat er vele elementen zijn die samen het begrip zonde uitmaken. Wat is daarvan nu de kern? Vanuit de Schrift vinden we steeds andere uitdrukkingen voor de bron van de zonde. Zelfzucht, geldzucht, afgoderij, trots et cetera. Het uitgangspunt van een beschouwing van de zonde zou moeten zijn, dat de mens een schepsel is. Wij bestaan alleen maar om dat God ons gemaakt heeft. Daaruit volgt dat wij in elk opzicht de verplichting hebben om onze Schepper te dienen en te gehoorzamen. Het begrip zonde beschrijft dat de mens niet vanuit deze relatie tot God leven wil. Wanneer de mens autonomie voor zichzelf zoekt, vanuit zichzelf wil bepalen wat goed is en wat kwaad is, en dus het Verbond en Gods Onderwijzing niet accepteert, ontstaat de zonde.

Vooral het verhaal van Genesis 3 over de zonde, over wat meestal de zondeval genoemd wordt, laat zien dat de kern van de zonde het streven naar autonomie is. Ik wil eens kijken naar de hoofdzaken of principes die in Genesis 3:1-24 aan de orde komen.

1. De mens is niet de oorsprong van de zonde

Hoewel Paulus duidelijk stelt dat door de zonde van een mens, namelijk van Adam, de zonde en de dood in de wereld is gekomen (Rom. 5:12) , is dat niet de oorsprong van de zonde. De Bijbel maakt toch duidelijk, dat een ander geschapen wezen dan de mens, in volkomen vrijheid tegen God zonder de. Zo lezen we in Jesaja 14 dat de Satan – de koning van Babel wordt hier beschreven vanuit de gelijkenis die hij vertoonde met de demonische gestalte die zijn koninkrijk beheerste – op de meest omvattende wijze naar autonomie strevende. Deze demonische, mensvijandige macht begon ermee, zich tegen zijn Schepper te verzetten. Hij is een imitatie van Christus en wordt daarom “morgenster” (vgl. “Lucifer”) genoemd. Zijn wil (hart) was erop gericht om zijn troon te verheffen tot boven Gods hemel. Zijn streven was het zich gelijk te maken aan de Allerhoogste.

Ezechiël 28 (vers 13) maakt duidelijk dat deze Satan “in Eden, de hof van God” was. De taak van Satan, die in vers 14 een cherub genoemd wordt, was het deze Hof en de mens te beschermen. En dan lezen we in vers 15:” Volmaakte was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid gevonden werd.” De Schrift verklaart dit mysterie niet. Hoe kwam het ertoe dat er in dit volmaakte wezen ongerechtigheid werd gevonden? Vers 17 noemt nog wel dit: “Vanwege uw schoonheid werd uw hart hoogmoedig, u richtte uw wijsheid te gronde vanwege uw luister.” Werd de zonde dus geboren uit de zelfverheffing van de Satan? Misschien wil de tekst suggereren, dat de beschermende taak die aan dit schepsel was toebedeeld, te min was voor een wezen dat zichzelf kon zien als bijna in geen enkel opzicht minder dan God Zelf.

Als we de profetische teksten van Jesaja 14 en Ezechiël 28 op deze manier mogen lezen, dan wordt daarmee duidelijk dat deze beschermende cherub die zichzelf aan God gelijk wilde stellen, dezelfde persoon is die we aan het begin van Genesis 3 tegenkomen in zijn symbolische representant, de slang. In Jesaja 27 krijgt deze slang de naam Leviathan, in Openbaring 20:2 wordt hij “de draak” genoemd, “de slang van oude tijden, dat is de Duivel en Satan.”

Mensen die beweren dat de mens van nature goed is, hebben dus tot op zekere hoogte gelijk. De zonde kwam weliswaar in de wereld door Adam, maar Adam en Eva kwamen tot de zonde op grond van een verleiding. De zonde van satan is een diep mysterie, want hij zondigde tegen God geheel en al vanuit zichzelf en uit vrije wil. De mens is van oorsprong geschapen als een volmaakt goed wezen, wat blijkbaar inhoudt dat hij wel de mogelijkheid heeft om te zondigen. De mens echter werd verleid tot de zonde. Hij is niet de oorsprong van de zonde. Dat is de waarheid die wordt aangevoeld door diegene die kijken naar de ideale natuur van de mens, en daarin geen zonde kunnen vaststellen. Ze hebben echter ongelijk na de gebeurtenissen van het derde hoofdstuk van Genesis. De historische en feitelijke zonde van Adam en Eva heeft immers wel ertoe geleid, dat de mens in zijn historische wezen, feitelijk, een zondige natuur heeft gekregen; niet anders kán dan zondigen. De zondeval bracht een verandering met zich mee omdat de kinderen van Adam naar zijn beeld en gelijkenis geboren zijn. De zonde wordt dus doorgegeven op een manier die doet denken aan een genetische oorzakelijkheid.

2. De slang verleidt de vrouw tot zonde.

Het is belangrijk om de aard van deze verleiding goed te zien. In de eerste plaats spreekt de Satan – dat de vrouw niet verbaasd is door de slang te worden aangesproken duidt er ook op dat zij dit schepsel als een beschermende cherub gekend heeft – tot de vrouw en stelt een suggestieve vraag waarin God wordt afgebeeld als iemand die de mens verboden had om te eten van alle vruchten van alle bomen in de Hof van Eden. Als God inderdaad het eten van alle vruchten verboden had, waren Adam en zijn vrouw ongetwijfeld al in de zonde gevallen. De vrouw – nu heet zij nog alleen Isha = vrouw, zie 2:23b, en nog niet Eva=moder van levenden – is nu nog in staat om de woorden van de slang te weerleggen met een beroep op Gods Woord. In haar weergave van het oorspronkelijke verbod (2:17) overdrijft ze wel door eraan toe te voegen dat God ook het aanraken van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad verboden had.

De vraag van de slang suggereert dat het mogelijk is dat God niet het belang van de mens op het oog zou hebben gehad. Waarom zou in de Hof van Eden het eten van alle vruchten verboden kunnen zijn geweest? Het impliceert dat God met Zijn verbod er op uit geweest zou kunnen zijn, om het geluk van de mens te verhinderen. Het passende antwoord van Eva zou dan ook geweest moeten zijn, dat de vraag van de slang ongepast is. Het is ondenkbaar dat God alle bomen zou hebben verboden. Eva had moeten zeggen: “hoe kun je dat nou vragen? Natuurlijk niet! God heeft ons bijna alles toegestaan uit Zijn liefde voor ons.” Maar in plaats daarvan laat ze in haar antwoord merken, dat ze de vraag legitiem vindt, ook al moet ze die negatief beantwoorden. Uitgebreid beschrijft ze de boom: die staat in het midden van de hof. Vermoedelijk betekent dat, dat die boom vooral haar aandacht trekt, en voor haar het midden geworden is, immers, we lezen in 2:9 juist dat de boom van het leven in het midden van de hof staat. In dat vers wordt de plaats van de boom van de kennis van goed en kwaad helemaal niet aangeduid, en het is zelfs mogelijk dat hij op een heel andere plaats stond.

Dat juist deze verboden boom haar aandacht heeft getrokken blijkt natuurlijk ook uit het al genoemde feit, dat ze het verbod overdrijft door eraan toe te voegen dat die boom – niet de vrucht – niet mag worden aangeraakt. De uitleg trouwens van deze toevoeging zou kunnen zijn dat ze hiermee de woorden van Adam herhaalt. Misschien is het niet haar toevoeging, maar alleen haar weergave van de toevoeging van Adam. In de rabbijnse traditie wordt erop gewezen, dat Gods gebod om niet te eten van de vrucht in de mondelinge traditie – dat wil zeggen in de weergave van Adam – nog voorzien wordt van een toevoeging, waardoor het des te moeilijker zou zijn om het gebod overtreden. Het was immers de functie van de rabbijnse verboden om een mens verre te houden van de overtreding; door het leggen van een “omheining om het gebod” heen. Als je de boom niet kunt aanraken, kun je al zeker niet eten van de vruchten van.

Tot op dit moment blijft de vrouw nog bestand tegen de verleiding. Maar nu komt de slang met een bewering waarmee rechtstreeks God wordt tegengesproken. In de eerste plaats is er een rechtstreekse ontkenning: u zult zeker niet sterven. God zou dan in het verbod hebben gelogen. Op dat moment had de vrouw moeten denken of zeggen, dat het onmogelijk is dat God tegen hen zou liegen. Maar de slang gaat onmiddellijk voort: hij geeft nu een motief voor het gebod waarin God van zijn goddelijkheid wordt ontdaan. Hoe zou de schepper van de mens, in staat zijn geweest om het schepsel dat Hij liefheeft iets te ontzeggen, uit een soort jaloezie? Het karakter van God is hier opnieuw aan de orde. Is Zijn gebod aan de mens gemotiveerd door zorg en liefde? Of is het gemotiveerd door eigenbelang en zelfzucht? Is het denkbaar dat God die eigenschappen heeft? De eigenschappen die de slang hier toeschrijft aan God, zijn nu juist de eigenschappen die hij zelf heeft in zijn rebellie tegen God.

Vervolgens komt de slang met de belofte dat het overtreden van het gebod juist tot een grotere wijsheid zal leiden – hun ogen worden geopend – en dat ze een hoger niveau van bestaan kunnen bereiken – ze zullen als God zijn; ze worden wetgever, bepalen zelf wat goed en kwaad is. Ik denk – maar ik kan het niet uit de tekst bewijzen – dat dit de reden is dat de slang juist de vrouw aanspreekt en niet de man. Ik heb elders al eens voorgesteld, om goed te zien dat het Adam, de man is, die rechtstreeks uit het stof der aarde is voortgekomen en in zekere zin dan ook zijn vervulling vindt in de bewerking van de aarde. De vrouw heeft daarentegen haar oorsprong in een levend wezen. Het behoort tot haar wezen om zelf de oorsprong van levende wezens te kunnen zijn en op die wijze vertoont zij een gelijkenis met het scheppende werk van God Zelf. Tegelijkertijd is het Adam die in eerste instantie Gods Woord te horen krijgt, terwijl zijn vrouw Gods Woord in de vorm van een gelovig aannemen en aanvaarden op zich neemt. Ook dat kan gelden als een “hogere” bestemming.

Vanuit deze karakteristiek van de schepping van de vrouw is het denkbaar, lijkt mij, dat de indirecte relatie tussen de vrouw en Gods Woord de enige zwakte is waar de slang van probeert gebruik te maken. Maar de andere “zwakte” is op zich een goede en bijzondere eigenschap, namelijk het gericht zijn op het verwerven van wijsheid en inzicht. Aan de vrouw, die in zekere zin al “als God is”, namelijk in haar vermogen om levende wezens voort te brengen, zal daarom de belofte van de slang zeer aangenaam in de oren klinken.

Het zesde vers van dit hoofdstuk laat dan het gevolg van de verleiding zien. De verzwakking van Gods Woord, en het perspectief van een zelfstandige wijsheid en inzicht, en het kunnen overschrijden van de grenzen die de Schepper aan Zijn schepsel gesteld heeft, leiden ertoe dat de overtreding van het verbod als een goede zaak wordt beoordeeld.

In de eerste plaats is die boom nu goed – dat was hij al juist in zijn functie als verboden boom – dat wil zeggen nu volgt de vrouw haar eigen oordeel en beslist: goed om van te eten. Zij bepaalt dat iets goed is, dat God als verboden en daarmee als kwaad had verordend. In de tweede plaats ervaart zij de boom als een “lust voor het oog.” Omdat de uitdrukking “geopende ogen” met de wijsheid te maken heeft en niet met de aanblik, gaat het hier om een morele beoordeling. Voor de vrouw lijkt de boom voortreffelijk te zijn en dat niet alleen, maar als iets om te begeren om er verstandig, wijs door te worden. Het streven naar wijsheid en zelfverbetering lijken op zich niet verkeerd te zijn. Maar de autonome beslissing over wat goed en kwaad is, en het afgaan op de eigen ervaring – lust voor het oog – en het ondergeschikt maken van alles aan een eigen begeerte, zijn precies de verwording van dat opzich goede streven die hier tot de eerste zonde hebben geleid.

De vrouw neemt van de vrucht van de verboden boom en eet. Nemen en eten zijn de werkwoorden van de zonde. En die zonde wil vruchtbaar zijn: ze geeft ook aan haar man die bij haar is. Ook hij neemt en eet. (Pas in de viering van het avondmaal is deze uitdrukking “neemt en eet daarvan” tot een symbool van de verlossing geworden.)

3. Elke zonde heeft gevolgen.

Adam en zijn vrouw hebben ongetwijfeld verwacht dat de woorden van de slang zouden uitkomen. En inderdaad werden hun ogen geopend, maar niet om een hogere wijsheid te ervaren en dieper inzicht. In zekere zin werden zij gelijk aan God in hun kennis van goed en kwaad, omdat zij nu zelf tegen Gods verbod in, hadden bepaald wat voor hun goed was. Maar beide resultaten van de zonde waren negatief. Hun ogen werden geopend zodat ze hun kwetsbare naaktheid zagen. Het enige dat overblijft was het aan elkaar rijgen van vijgenbladeren om hun toestand te verbergen. En zij hadden nu “net als God”, maar niet op de manier van God, kennis van de zonde.

Don Carson heeft eens duidelijk gemaakt wat het verschil is. Stel dat je kanker krijgt, de pijn ervan ervaart, chemokuren moet doorstaan et cetera. Je zou kunnen zeggen dat je dan een kennis hebt van kanker, die dieper reikt dan de kennis van de oncoloog. De oncoloog die zelf geen kanker heeft, die weet wat er allemaal met een lichaam gebeurt als de kanker toeslaat. Hij kent de effecten van de verschillende behandelingen en kan een prognose geven voor de ontwikkeling van het ziektebeeld. De kennis van een kankerpatiënt bevat dat alles niet. Toch kun je zeggen dat die patiënt de kanker heeft leren kennen zoals de oncoloog haar niet kent. Zo is het ook hier. God die in zichzelf geen zonde heeft er ook geen aanknopingspunt voor verleiding, kent de zonde zoals de oncoloog de kanker kent. Ook Adam en Eva kennen nu de zonde. Maar zij kennen die op de manier waarop een patiënt zijn eigen ziekte kent. De zonde heeft Adam en zijn vrouw aangetast. Angst doet zijn intrede: de zonde veroorzaakt angst voor God en het verlangen om jezelf voor God te verbergen. Aan die gevolgen ervaren Adam en zijn vrouw de ware betekenis van de zonde.

De mens was geschapen om in relaties te bestaan. In relatie met God in de eerste plaats, in relatie tot elkaar en tot andere mensen, en in relatie tot de schepping als geheel. Die relaties waren geen bijzaak, maar juist de manier waarop het menselijk leven zich moest ontplooien. Al deze drie relaties zijn door de zonde nu verstoord.

In de eerste plaats is de verhouding tot God verstoord.

God heeft geen welbehagen in de zonde. De heiligheid van God houdt in dat hij zich moet terugtrekken tegenover de zondaar. Daarom ook is er – een woord dat tegenwoordig als politiek incorrect geld – zoiets als straf voor de zonde. Wie dat niet wil horen moet er maar aan herinnerd worden dat ook Jezus daarover spreekt in Mattheus 25:46, “En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.” Hoe ernstig de zonde is, wordt ook duidelijk wanneer we beseffen, dat Jezus de straf voor de zonden van de uitverkorenen op het kruis gedragen heeft en de toorn van God heeft moeten ondergaan in de drie uren van duisternis. De relatie tussen God en de mens wordt nu samengevat als “vijandschap”, want mensen zijn vijanden van God en vervreemd van het leven van God. De mens is alleen verantwoordelijk voor deze vijandschap en vervreemding.

In de tweede plaats worden alle menselijke relaties door de zonde bedorven.

Het voortbrengen van een ander mens, het voorrecht van de vrouw, wordt nu een pijnlijke en riskante gebeurtenis. “Ik zal uw moeite in uw zwangerschap zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren.” Ook de relatie tussen man en vrouw is niet langer de volledige harmonie van het “een vlees zijn”, maar een strijd om de macht. “Naar uw man zal uw begeerte uitgaan” – namelijk om hem te domineren – “en hij zal over u heersen” – hij zal zich daar tegen verzetten en proberen de vrouw te domineren. De gelijkwaardigheid van de relatie van man en vrouw wordt zo vervangen door strijd en conflict in het huwelijk, die bedoeld was als een afbeelding van de harmonieuze liefde van God Zelf. Dit wezenlijke conflict in de belangrijkste vorm van de sociale relaties namelijk het huwelijk, zal dan ook zijn voortzetting krijgen in andere relaties, zoals die tussen broers. Kaïn doodt zijn broer Abel uit jaloezie. Laneg dood een jonge vanwege een klap. De hele geschiedenis van de mensheid laat deze voortdurende haat en strijd zien.

In de derde plaats was het oorspronkelijk de bedoeling dat de mens de aarde aan zijn zorgende heerschappij zou onderwerpen. Die relatie wordt niet ongedaan gemaakt, zoals blijkt uit Psalm 8. Maar de schepping werkt nu wel tegen de mens in en is een voortdurende bron van frustratie. (Met de moderne technologie meent de mens misschien de natuur volledig aan zichzelf te kunnen onderwerpen, maar steeds opnieuw blijkt dat de poging om alles te controleren tot onvoorspelbare negatieve gevolgen leidt. De natuur is in zijn verzet tegen de mens vindingrijker dan de mens in zijn poging tot controle.) De vervloekte bodem zal leiden tot pijn voor de mens: “In het zweet van uw gezicht zult u brood eten.”

4. Elke zonde leidt tot verantwoording.

Tussen de zonde en haar gevolgen zit nog een rechtszaak. Het wezen van een rechtszaak is de vraag waarmee iemand tot verantwoording wordt geroepen. Gods vraag aan de mens toen en eigenlijk voortdurend is: “Waar bent u?” Het antwoord van Adam kan niet anders zijn dan de eerlijke bevestiging van de nieuwe toestand waarin hij zich bevindt. De stem van God in de Hof leidde niet tot vreugde maar tot angst. Adam beseft nu dat hij naakt is, dat wil zeggen dat de schuld die hij draagt aan zijn lijf dus overal – te zien is. De bedekkingen die hij en zijn vrouw gemaakt hebben van vijgenbladeren, bedekken die schuld wel tegenover elkaar, maar niet tegenover God. Adam is dus naakt tegenover God ondanks de vijgenbladeren, ondanks de eigen poging om de schuld te bedekken.

De vraag die God nu stelt, namelijk “Wie heeft u verteld dat u naakt bent?” is natuurlijk niet bedoeld om informatie te verkrijgen. Het gaat erom dat Adam die verantwoording aflegt. “Heb jij, Adam, van de boom gegeten die verboden was?” Het antwoord van Adam laat ook iets zien van het karakter van de zonde en de schuld. Het is de aangeboren neiging om aan de verantwoordelijkheid te ontkomen door die schuld naar anderen door te schuiven. Wat Adam zegt in vers 12 is eigenlijk schandalig. De vrouw heeft Adam van die boom gegeven – wat de schuld van Adam zou verminderen. Dat is de vrouw die God hem gegeven had om bij hem te zijn – indirect is God Zelf dus verantwoordelijk. En dan pas aan het eind: “ik heb er van gegeten.” Dat laatste zinsdeel kan dan bijna als een gevolg worden gelezen: omdat u mij deze vrouw heeft gegeven om bij mij te zijn (en ik niet zonder haar kon zijn maar voor haar koos), daarom was het eten van die vrucht een gevolg, en niet een eigen keuze.

God neemt de beschuldiging aan het adres van de vrouw wel serieus: “Wat hebt u daar gedaan?” zegt Hij tegen de vrouw. Maar ook de vrouw verwijst naar een ander: “de slang heeft mij bedrogen en (daarom was het onvermijdelijk dat) ik er van heb gegeten.” Het einde van de rechtszaak loopt nu van vers 14 tot en met 20. Tegenover de slang, de beschermende cherub die zich boven God wilde verheffen door de schepping van haar Schepper te vervreemden, wordt hier de doodstraf aangezegd. Zoals de slang nu, als het symbool van de Satan, moet gelden als een vervloekt dier, zo wordt hier de Satan zelf vervloekt. Het geestelijke wezen dat maar enigszins minder was dan God Zelf, gaat nu door het stof van de aarde en is minder dan de dieren geworden. Maar dan in vers 15 het “evangelie van Genesis”. Er zal nu vijandschap zijn tussen de nakomelingen van de Satan en de nakomelingen van Eva. Christelijke theologen zien hier uiteraard een verwijzing in, naar de Antichrist en de Heer Jezus. Het ware Nageslacht van de vrouw zou de Satan uiteindelijk de kop vermorzelen. Maar niet zonder prijs: de Satan zou Christus in de dood brengen, “Het de hiel vermorzelen.”

Tenslotte vers 21. De vijgenbladeren beschermen ons alleen maar voor de blik van anderen. Dat zijn in zekere zin onze kleren, onze hypocrisie, onze leugens over onszelf, of het stilzwijgen of zelfbedrog waarmee we de waarheid ver van ons weghouden. Wat uiteindelijk nodig is, is het offer van Christus dat de zonde van de wereld werkelijk zou wegnemen. Het systeem van de offers in het Oude Testament is een vooruitwijzing naar dat offer van Christus. Een tijdelijke bekleding. God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden, dat wil zeggen dat hun bekleding, waarmee ze tegenover God konden bestaan, de dood van een dier nodig maakte. Met deze kleding, op die akker vol dorens en distels, met de pijn van de zwangerschap, met een verstoorde relatie tussen man en vrouw, tussen mens en mens, wordt de mens nu verdreven uit de hof van Eden.


We kunnen over de zonde in Bijbels perspectief niet lichtvaardig spreken. Wanneer we dat wel doen, bagatelliseren we het kwaad dat we in de wereld voortdurend aantreffen. Dan wordt het ook onmogelijk om te zien, op wat voor heerlijke wijze God nu het probleem van de zonde oplost. In een concreet moment van de tijd, is het Woord vleesgeworden. De Zoon van God, vol van genade en waarheid, is mens geworden. Over Hem kan de laatste profeet Johannes dit getuigenis afleggen: “zie het Lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt” (Joh. 1:29). Tegenover God die roept, moest Adam zich verbergen. Als Jezus, de Zoon van God roept, dan volgen mensen Jezus. Dat maakt het gepast om de geschiedenis van Genesis 3 eens te lezen in verband met het eerste hoofdstuk van Johannes, de roeping van de eerste discipelen. Met die discipelen, begint de geschiedenis van het herstel van de schepping. Daaraan vooraf gaat heel de geschiedenis van Israël, en daarop volgde voorlopig de geschiedenis van het verdeelde volk van God – een volk dat nu uiteen valt in gemeente en Israël. Tot de dag komt dat Jezus terugkeert in heerlijkheid en Zijn Koninkrijk zal vestigen. De nieuwe hemel en een nieuwe aarde die dan zullen aanbreken, gaan de heerlijkheid van de Hof van Eden zelfs nog te boven.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, BIJBELSTUDIE. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *