De Godheid van Jezus Christus

Hier staat een lijst van teksten die regelmatig worden aangehaald om te bevestigen dat de triniteitsleer waarachtig is, en we moeten zeggen dat Jezus als de Zoon van God toch eigenlijk God Zelf is.

Het is niet mijn bedoeling anderen te overtuigen dat mijn onderstaande interpretatie beter is dan die van de christelijke theologie door de eeuwen heen. Wel wil ik erop wijzen dat een groeiende beweging in het christendom sinds de jaren 50 van de vorige eeuw, een andere manier van interpreteren heeft ontwikkeld en dat je dus niet zonder meer de orthodoxie kunt bepalen aan de hand van de klassieke uitleg. Er zijn echte vragen en controversen over de godheid van Jezus.

Ik denk dat dat gemotiveerd is door een aantal inzichten:

  1. Geen enkele jood zou in de eerste eeuw uitspreken wat voor de kerkvaders in de 4e eeuw – trouwens mede door de enorme druk van keizer Constantijn die geen verdeeld christendom kon dulden in zijn rijk – vanzelfsprekend was. Tertullianus bedacht de formule die toonaangevend werd in het westen: God is één substantie in drie personen. 
  2. Geen enkele jood zou uitspraken van Jezus, zoals die vanuit de 4e eeuw werden geïnterpreteerd, zelfs maar begrijpelijk vinden. Wie zei God te zijn werd niet zonder meer als godslasteraar gezien, maar als een verward persoon die hulp nodig had. 
  3. Het inzicht dat het jodendom niet werd verlaten door de christelijke kerk meteen vanaf het jaar 70, maar nog eeuwen later de contouren van de theologie mocht bepalen. Tot Constantijn en het concilie van Nicea aan het begin van de 4e eeuw. 

Al deze factoren leiden ertoe om nogmaals nauwkeurig te gaan kijken naar de overgeleverde teksten. Er is trouwens een interessante uitspraak van Rabbijn Tovia Singer die ongeveer zó luidt: “De leer van de triniteit is dermate ingewikkeld, dat alleen professionele theologen daar iets mee kunnen. Christenen zeggen daarom wel dat ze de triniteit bevestigen, maar zonder te weten wat ze zeggen en zelfs zonder het eigenlijk te geloven. Gewone Christene zijn daarom over het algemeen niet schuldig aan afgoderij wanneer ze het leerstuk van de triniteit bevestigen.”

Johannes 1:1-3

1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.

Er staat verder in dit hoofdstuk alleen maar dat Jezus dit woord belichaamt, d.w.z. in zijn leven geheel en al tot uitdrukking brengt. Zo lezen we in vers 14

En het Woord is vlees geworden.”

Aangezien het zeer waarschijnlijk is dat met het “Woord” naar de eeuwige Torah wordt verwezen, gaat het hier niet om de gelijkstelling van Jezus met het Woord. De opening van het evangelie wordt vaak misverstaan omdat men de achtergrond hiervan in de Griekse filosofie zoekt. Maar het ligt veel meer voor de hand hier te denken aan de tradities die uite9ndelijkl de Aramese vertaling van Onqelos meegeeft aan elke keer dat de Schrift het woord “davar”, ofg “memrah” gebruikt. Dan geldt dat dit “spreken”van God zowel aan God gelijk is – het is Zijn spreken – als verschillend (bij God) en uiteindelijk zelfvervuld is van goddelijkheid zodat het a.h.w. zelfstandig kan optreden en God representeren in alles. De eerste Christenen meenden dat dit goed paste bij de opvatting over de Messias die ze ontwikkeld hadden. 

Openbaring 19:13

13 En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd was; en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods.

Dit is een bekende vergissing t.a.v. de Bijbels uitdrukking “Naam dragen.” Als Jezus de naam “Woord van God” draagt, verwijst dat opnieuw alleen naar het feit dat hij dat Woord v olledig belichaamt en tegenover de wereld doorzet en waarmaakt. Dat is ook het geval wanneer we kijken naar al die gevallen waarin Jezus de naam “HEERE” (kurios) draagt in het NT. Met die Naam genoemd worden, is niet hetzelfde als in wezen gelijk zijn.

Johannes 1: 14, 15

14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 15. Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geworden, want Hij was eer dan ik.

Vlees worden betekent “belichamen” zoals ik hierboven al zei.

De Eniggeborene van de Vader zou moeten zijn: de unieke, monogenès heeft niets met ‘zoonschap’ te maken.

Zeker, het zijn titels van de Messias. De naam van de Messias was al bekend voor de schepping. God had dus de koms van een Messiaans Vrederijk al voorzien. Wanneer Johannes dus zegt dat Jezus “eerder was dan ik” dan slaat dat niet op een goddelijke Jezus, maar op de Messias die hier in de persoon van Jezus zou verschijnen.

1 Korintiërs 8: 6

6 Nochtans hebben wij maar een God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar een Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.

Opnieuw, vanwege de “functie” van de Messias de Torah te representeren (het Woord is vlees geworden) mogen we eigenschappen van die Torah aan Jezus toekennen, die deze Torah als Messias belichaamt. Maar de titel en de functie zijn eeuwig, niet de persoon van Jezus zelf. Van de Torah kan worden gezegd dat alle dingen uit de Torah voortkomen. Gopd schiep de wereld met het oog op de Torah en schiep de Messias om uiteindelijk die Torah in het Messiaanse Rijk volledig te realiseren. Maar dat betekent niet dat je Jezus als een “godheid” mag zien.

De titel “Heere” komt Jezus dus functioneel toe – hij is de Messiaanse koning die in Naam van de Heere God regeert. Maar dat mag je niet uitbreiden tot een gelijkstelling. Met een technische uitrukking: functionele equivalentie bewijst geen ontologische identiteit.

Kolossenzen 1: 16

Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; 17 En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem; 18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der Gemeente, Hij, Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.

Opnieuw, dit zijn eigenschappen en uitdrukkingen die in het jodendom bekend waren als uitdrukkingen over de Torah. Als Jezus de Torah belichaamd gaan ze in zoverre op hem over, zonder dat we hier een ontologische identiteit kunnen bewijzen. De Messias is vóór alles, omdat hij door God al was voorzien en de wereld met het oog op hem – de belichaming van de Torah – geschapen is. Jezus wordt ook gelijkgesteld aan de wijsheid die vanaf het begin bij God was – maar die wijsheid is in het 1e eeuwse jodendom een andere naam voor Torah!

Johannes 5: 15-18 

15 De mens ging heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt had. 16 En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed. 17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. 18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide, dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende.

De hoge positie van de Messias die hier in het geding is, is NIET dat Jezus zegt dat Hij en God één en dezelfde zijn. De gelijkstelling met “God” is een gelijkstelling met “elohiem”, d.w.z. Jezus plaatst zich hier boven elke ander gezag. Een betere vertaling zou daarom zijn: zichzelf aan een god gelijk maakte.

Laten we dat eens logisch nader bekijken. De zoon is de vader niet, en als de vader gelijk staat aan God, dan is de zoon die Vader niet, d.w.z. hij IS niet God. Dat zullen de Joden in dit verhaal ongetwijfeld begrepen hebben. Een echte gelijkstelling van Jezus met God was niet alleen onaanvaardbaar, maar eigenlijk voor hen volkomen onbegrijpelijke onzin. Maar met de titel “zoon van God” maakt hij zichzelf wel tot een wezen van dezelfde “soort.” Daar reageren de Joden op in deze context. Herinner je dat Mozes door de Heere tot “god’, elohiem, gemaakt wordt tegenover Aäron. Jezus claimt hier van Godswege tot een hoogste gezagsdrager gemaakt te zijn.

Johannes 5: 21-23 

21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend, Die Hij wil. 22 Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven; 23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft.

Hier kunnen we korter over zijn. Wanneer God bepaalde functies aan de Messias toebedeeld, wil dat in het gehal niet zeggen dat Hij daarmee te kennen geeft dat de Zoon in wezen aan Hem gelijk is. Het zegt niets over de gelijkheid van Jezus met God, maar het zegt iets over de hoge functies van de Messias in wiens handen God de Heere, de Vader, deze taken laat uitvoeren.

Johannes 10: 28- 30 

Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. 29 Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn een.

Deze uitdrukking wordt vaak misverstaan. De eenheid die hier wordt bedoeld is, dat Vader en Zoon ‘èchad’ (Grieks hen) zijn, d.w.z. één in intentie en wil. (Échad betekent een in vereniging met iets anders of zichzelf onder een bepaald aspect, jachid betekent zonder meer één en aan zichzelf gelijk. Gods eenheid met zichzelf is uniek.) Wat de vader hem gegeven heeft zal hij niet laten verloren gaan. Vader en zoon “gaan samen” in deze overtuiging en wil.

Johannes 10:33

De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt.

Dat is opnieuw de uitdrukking elohiem die al in het Oude Testament ook wordt gebruikt voor de afgoden, en voor de rechters in de poorten en voor de engelen. De “godslastering” is dus niet dat Jezus hier belijdenis aflegt van de triniteitsleer, maar dat hij in de ogen van zijn Judese tegenstanders de positie van een engel, of opperste rechter claimt, en daarmee aan Mozes gelijk zou komen staan.

Dat blijkt ook uit Jezus’ antwoord:

Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? 35 Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden; 36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?

Colossenzen 2: 8-9 

Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus; 9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk;

Dat betekent: in Hem is Gods karakter en intentie volledig tot uitdrukking gekomen. Een volledige representatie van God in de woorden en daden van Jezus is een hele bijzondere zaak en een hele bijzondere claim. Maar in het eerste eeuwse jodendom is het eigenlijk ondenkbaar – dus ook van Paulus – dat hier een vierde-eeuwse metafysiosche uitsdpraak bedoeld zpou zijn die over een ontologische identiteit van Jezus met God zou spreken. Zelfs de Niceaanse Vaderen waren niet zo driest.

Titus 2: 13

Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus;

Jezus is “god”, d.w.z. elohiem – rechter en representant van God – en hij is heiland, d.w.z. degen die het Messiaanse Rijk laat aanbreken.

2 Petrus 1:1 

1 Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker, Jezus Christus;

Idem

Hebreeën 1: 8-10

8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de schepter Uws koninkrijks is een rechte schepter. 10. En: Gij, Heere! hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;

Dat laatste wordt niet tegen Jezus gezegd.

Nogmaals: Jezus kan “elohiem” genoemd worden. Dat is een titel die mensen kunnen dragen.

Als hij “heere” (kurios) wordt genoemd kan dat betekenen (1) dat hij hoger dan de keizer de overste van deze wereld is en (2) dat hij de naam van de Heere (JHWH) draagt, d.w.z. Hem vertegenwoordigt op aarde met de attributen en kenmerken die God hem verleend heeft. (Immers de mens bij uitstek, de Messias, is toch geschapen in het beeld en naar de gelijkenis van God? Hij is toch de tweede Adam, de volmaakte mens? Hij is dus volkomen geschikt gemaakt om Gods werk op aarde te vervullen.)

1 Johannes 5: 10-12

Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon. 11 En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. 12 Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.

Dit betekent m.i. dat het evangelie (uiteraard) oproept om in de Messias te geloven. Maar de uitdrukking “zoon van God” betekent op zich nog geen gelijkstelling van Jezus met God. Het is immers een titel voor de Messiaanse koning en daarmee een uitdrukking voor “representatie.”

1 Johannes 5: 20

20  Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God, en het eeuwige Leven.

Opnieuw: “elohiem” is een naam die ook aan mensen kan worden toebedoeld en het betreft dus een functionele overeenkomst en geen ontologische identiteit.

Bovendien, kijk naar de manier waarop het gezegd wordt. Kunnen we zeggen dat Jezus hier wordt gelijkgesteld aan God, dan wordt hij ook gelijkgesteld aan het eeuwige leven. Wordt met dat laatste echter niet bedoeld dat hij de toegang is tot het eeuwige leven? Of precies het karakter vertoont van dat leven? Maar dan kan datze;fde worden gezegd over de schijnbare gelijkstelling van Jezus aan “god”.

Openbaring 1: 17-18

17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.

Dat betekent dus (1) opnieuw een functionele overeenkomst en (2) dat de eigenschappen van de Messias in zijn functie overeenkomen met bepaalde eigenschappen van God die aan de Messias verleend zijn. Jezus als de messias krijgt die eigenschappen en functies. Hij wordt in de doop in de Jordaan gezalfd tot Messias en dan pas is hij het. Jezus draagt dus niet van eeuwigheid af deze eigenschappen omdat hij als messias pas bestaat in de zalving (=doop en komst van de Heilige Geest) in de Jordaan.

Ziet toe, dat niemand u verleide! zegt Jezus tegen Zijn discipelen.

Die verleiding heeft plaatsgevonden in de tijd van de eerste eeuwen van de Kerk, toen de griekse filosofie steeds meer binnen de van oorsprong joodse theologie over Jezus begon door te dringen met als hoogte- (of diepte) punt de formuleringen van Nicea en Chalcedon over de triniteit.

De verleiding hier gaat ovee valse messiassen, en niet over opvattingen over Jezus die niet aangenam zijn voor de Niceaanse orthodoxie en het evangelisch protestantisme dat op die 4e eeuwse theologie gebouwd is.

Het is van levensbelang om de context te begrijpen van elk vers dat we lezen. Maar dat is niet alleen de dichtsbijzinde verzen in dezelfde vertaling, volgens hetzelfde patroon van de catechismus waarmee je nu eenmal bent opgegroeid. Het klinkt erg vroom, dat insisteren op de bekende interpretatie, maar het is ook arrogant te denken dat jij als evangelische protestant of baptist, simpelweg de waarheid kent door je Nederlandse bijbeltje te lezen.

Hoe zit het immers met de kerkgeschiedenis waarin een bepaalde manier van lezen is ontwikkeld? Waarom is dat zo? Klopt dat wel met de teksten zoals we die nu hebben leren lezen en moeten lezen? Klopt de vertaling wel? In het bovenstaande heb ik er bij voorbeeld herhaaldelikj op gewezen dat de keuze van de vertaler om elohiem met een hoofdletter als “God” vertalen een theologische keuze is, en dat het meer voor de hand ligt het grieks woord theos te vertalen als “god”, omdat de context dat vraagt en omdat we weten dat joden uit de eerste eeuw heel goed wisten dat “elohiem” ook als een titel voor mensen werd gebruikt in het OT.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *