Column: koud douchen in de winter en andere ongemakken

Ze zeggen dat je religie leert van je moeder. Haar voorbeeld, haar woorden, haar aanwijzingen voor het dagelijks leven bepalen op welke manier je zelf in je godsdienst groeit. Daarom zegt het eerste hoofdstuk van het boek Spreuken: veronachtzaam het onderricht van je moeder niet! Dat is een bijzondere tekst omdat van de vader vooral vermaningen worden verwacht en van de moeder onderricht. Maar je hebt ze beide nodig. Als een “bevallige krans om je hoofd, en schakels van een ketting om je hals.”

Ik moet er altijd aan denken wanneer ik onder de douche stap. Om een of andere reden is dat het dagelijkse moment waarop ik mij woorden van mijn moeder herinner. Ik besef dat dit buitenissig is maar ik kan niet anders doen dan het te erkennen, en te hopen dat deze of gene vergelijkbare ervaringen heeft. Wanneer ik de temperatuur van het water bepaal, denk ik altijd aan een spreuk van mijn moeder: “je moet warm douchen in de zomer, en koud douchen in de winter.” Daarmee sprak ze mijn overtuiging tegen, dat op dat moment in de winter, het water voor mij aan de koude kant was.

En dan worden het inderdaad “schakels van een ketting” zoals Spreuken zegt, want dan herinner ik mij vervolgens dat ze ooit heeft gezegd dat ik altijd moest zorgen voor een schone onderbroek, want als ik dan in een ongeluk zou terechtkomen, dan hoefde ik mij niet te schamen voor mijn ondergoed. Ik herinner mij ook nog mijn reactie: “moeders, als ik in een ongeluk beland en ik overal bloedspetters heb, dan kan het me maar weinig schelen hoe hygiënisch mijn onderbroek is!” Maar ze zeggen dat je religie leert van je moeder. Dat blijkt.

Toen ik als volwassen man in het ziekenhuis belandde, vanwege een acute blindedarmontsteking, heb ik toch iets ervaren wat verband hield met het onderricht van mijn moeder. Stel je voor. Bij de voorbereiding op de operatie, werd ik ontkleed door een vrouw van middelbare leeftijd. Een mooie vrouw, moet ik zeggen. Een zorgzame verpleegster, die ongetwijfeld zelf moeder was en bezig was grootmoeder te worden. Met prachtig haar, mooie ogen, een mooi figuur et cetera. Uiteindelijk kwam het moment dat zij mijn onderbroek uittrok. We zagen het allebei op hetzelfde moment. De kleine bruine plek van schaamte middenin de witte onderbroek. Zij keek naar mij en ik keek naar haar.

“Zie je wel, dat je moeder gelijk had. Je wist natuurlijk niet dat je vandaag met spoed geopereerd zou worden, maar juist dan had je een schone onderbroek moeten aantrekken.”

“Ja maar, ik trek het me alleen maar aan omdat u er zo’n punt van maakt. Anders zou het mij niet eens opgevallen zijn.”

“Je denkt toch niet dat ik voor de lol hier allerlei vieze broeken zit uit te trekken? Het aantrekken van een schone onderbroek voordat je in het ziekenhuis belandt, is een kwestie van goed fatsoen. Je moeder heeft je dat willen bijbrengen, maar je hebt het onderricht van je moeder veronachtzaamd.”

“Ik heb vanmorgen ook een schone onderbroek aangetrokken. Dit moet gebeurd zijn toen ik in elkaar zakte in de kerk, 10 minuten voordat de ambulance mij kwam ophalen.”

“Oh ja, in dat geval ben je niet aansprakelijk, dan heeft je moeder je op de goede manier onderricht gegeven.”

U begrijpt natuurlijk dat deze hele conversatie zich in mijn hoofd afspeelde. In een desperate poging om de blik van de verpleegster, zo rijp en zo mooi, op een voor mij gunstige wijze uit te leggen. Zonder mij verder aan te kijken heeft ze mijn kleding opgeborgen, en liet mij achter onder een wit laken, spiernaakt. In mijn herinnering zei ze niet eens goeiedag. Dat is het bewijs. Ze was geschokt over deze aanslag op haar waardigheid.

Leren we dan onze religie van onze moeder? Misschien is het wel zo dat alles wat we van onze moeders leren, voor ons religie wordt. Onderwijs dat elke dag weer voor ons actueel wordt. Stel dan dat ze mij had leren bidden, of had leren Bijbellezen, of een vreemde taal geleerd had – maar ja, zij heeft wel haar best gedaan me Duits te leren. Maar er is een deel van het onderricht van mijn moeder waar ik nog steeds regelmatig aan moet denken. Het kan ook niet anders omdat het inderdaad mijn religieuze beleving gedurende mijn hele leven bepaald heeft. Mijn geloof heeft zich in de loop van mijn leven voortdurend veranderd. De inhoud, de kleur, de intensiteit, de theologie ervan – het is allemaal anders geworden. Maar ze heeft twee dingen tegen mij gezegd die, achteraf gezien natuurlijk, toonaangevend zijn geweest voor wat ik dan maar voor het gemak mijn religieuze worsteling zal noemen.

In de eerste plaats:

“Wie is Jezus?” –
Vroeg ik. Zomaar. Misschien omdat het woord gevallen was in conversatie met mijn grootmoeder. Het antwoord: “Jezus is overal.” Ik geloof echt dat zij meende, daarmee een voldoende antwoord te hebben gegeven op mijn vraag. Ik heb uit het antwoord toch twee dingen afgeleid. In de eerste plaats dat Jezus een bovenmenselijke figuur was. Overal zijn is nu eenmaal niet aan gemiddelde mensen gegeven. In de tweede plaats bevestigde ze hiermee wat mijn grootmoeder nog al eens over Jezus gezegd had. Daarmee begon voor mij de zoektocht naar het geloof, verder aangewakkerd door haar bijbelstudies met Jehova’s getuigen, die prachtige bijbel van mijn grootmoeder die ik te leen kreeg met die zelfgenaaide hoes met rozen erop geborduurd, dat gedroogde bloemetje in het boek Prediker, en de foto van mijn overgrootvader.

Wie is die man?” –
Met die foto begon de tweede lijn in dit verhaal. Op die foto stond een man met een grote grijze baard, een stevige neus en pikzwarte ogen. “Je overgrootvader en overgrootmoeder waren Joods. Hun ouders hebben sjiwwe gezeten (rouw bedreven) toen ze overgingen tot de katholieke kerk. Dat deden er in die tijd wel meer.” Aldus mijn grootmoeder. Ik vroeg later aan mijn moeder of ze dat verhaal kon bevestigen en het antwoord was ja. Maar geen van beiden besefte, dat een joodse overgrootmoeder, en dus een joodse grootmoeder, en dus een joodse moeder eigenlijk betekende, dat ik joods was. De kennis van het Jodendom was in deze tak van de familie volledig verloren gegaan. Mijn grootvader had er ook geen idee van. Anders had hij haar misschien helemaal niet getrouwd, want hij was “Nederduits Hervormd” van huis uit. De enige joden over wie hij positief sprak waren de handelaren op de markt met wie hij een goede band had opgebouwd.

De erfenis van mijn moeders onderricht aan mij is op zijn zachtst gezegd dubbelzinnig. Twee geheimen heeft ze mij kunnen toevertrouwen. Dat Jezus overal was heeft er toe geleid dat ik mij tot het christelijk geloof bekeerde en lid werd van de Vergadering van Gelovigen. Dat ik in de lijn van mijn moeder en grootmoeder et cetera joods was, heeft mijn levenslange belangstelling en waardering voor het Jodendom bepaald.

En verder weet ik dat ik ’s morgens vroeg een schone onderbroek pak, en dat ik mij warm douche in de zomer, en dat ik op zondagmorgen voordat ik naar de kerk in Schagen ga, eerst nog het joodse ochtendgebed wil zeggen. Ik heb het onderricht van mijn moeder niet veronachtzaamd. Want eigenlijk, als ik nog eens nadenk over dit alles en als ik kijk naar hoe zij geleefd heeft, dan heeft ze mij dit geleerd: “vertrouw op de Heere met heel je hart en steun op je eigen inzicht niet. Ken Hem in al je wegen, dan zal Hij je paden recht maken.”

In dankbare herinnering aan Angela Betje Veen-Bolsenbroek, mijn moeder.

Dit bericht is geplaatst in Autobiografisch. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *