De brief aan de Filippenzen – verslag van de bespreking op dinsdag 13/10/2020
#1 inleiding
Paulus schrijft deze brief tijdens zijn gevangenschap in Rome tussen 61 en 63 n.Chr.
Het is een hele persoonlijke brief omdat Paulus deze kleine gemeente heel goed kent.
De stad is vernoemd naar Philip II van Macedonië, de vader van Alexander de grote. De stad heette eerst Krenides, was beroemd om zijn goud en koper.
In Handelingen 16 lezen we hoe deze gemeente begonnen is. Lydia de purperverkoopster heeft de leiding over een kleine groep vrouwen die buiten de stad een joodse eredienst houden. Haar bekering is het middel om een kleine gemeente te doen ontstaan.
#2 vers 1, 2 – de groet
Paulus stelt zich niet voor als apostel, maar samen met de motie is als een slaaf van Christus Jezus. Bij het woord slaaf moet je niet denken aan zoiets als negerslavernij, maar aan lijfeigenen. Ze zijn dienstknechten, maar ook eigendom van Christus Jezus.
Paulus schrijft aan de “heiligen”, zoals christenen genoemd kunnen worden. Immers wij zijn “geheiligd”, apart gezet en gewijd voor een bijzondere opdracht.
Genade zij u – een vaste formule van de begroeting. Wij hebben in ons dagelijks leven Gods genade nodig en Zijn vrede. (De genade van onze redding uit het oordeel wordt hier niet bedoeld.)
#3 vers 3-11 – het gebed van Paulus
De blijdschap
In de eerste plaats is Paulus dankbaar en kan met blijdschap bidden voor de gemeente van Filippi. Het is mooi te zien hoe Paulus deze gemeente in gedachte heeft in zijn gebeden. Goed ook om te weten dat Paulus het tot een gewoonte had gemaakt om voor anderen te bidden.
De reden
In de tweede plaats is er een reden voor zijn blijdschap, namelijk dat de gemeente van Filippi “gemeenschap met het evangelie” vertoont. Dat wil zeggen ze voelen zich betrokken bij de verspreiding van het evangelie, dus bij het werk van Paulus. Maar deze arme gemeente brengt ook geld bij elkaar voor de ondersteuning van het werk van Paulus.
De hoop
In de derde plaats heeft hij de hoop of het vertrouwen dat de gemeente van Filippi een goede toekomst heeft. God is een goede werk begonnen in die gemeente, en hij zal dat ook voltooien tot de dag komt dat Christus terugkeert.
In de vierde plaats verwijst Paulus naar de ondersteuning die hij van de gemeente heeft ontvangen tijdens zijn gevangenschap. Paulus heeft zich tegenover de Romeinse rechter moeten verantwoorden, maar omschrijft dat als “de verdediging en bevestiging van het evangelie.” Paulus is immers gevangen gezet vanwege aanklachten die te maken hebben met zijn verkondiging. De strijd tegen Paulus is een strijd tegen het evangelie.
De gemeente van Filippi is daarbij betrokken, zij dragen een deel van de lasten van Paulus. Maar dan hebben ze ook deel aan de beloning van Paulus. Dat zegt hij met de mooie uitdrukking: “mede deelgenoten van mijn genade.”
De liefde
In de vierde plaats maakt hij duidelijk dat hij liefde voelt voor de gemeente en naar ze verlangt (om ze weer te zien). Dat is een verlangen “met het hart van Christus Jezus.” Wat betekent dat? Ook wij kunnen meemaken dat we in liefde voor een broeder of zuster voelen, eenvoudig omdat we weten dat Christus die broeder of zuster liefheeft.
(Het is een ding om God lief te hebben. Maar het is misschien nog mooier om lief te hebben wat God liefheeft. Vergelijk dat met een tweede huwelijk met een vrouw die al kinderen heeft uit een vorig huwelijk. Als je niet alleen maar die vrouw liefhebt maar ook haar kinderen dan staat dat hoger dan wanneer je die kinderen alleen maar als een last ziet.)
De groei
In de vijfde plaats bidt Paulus om de groei van de gemeente van Filippi. Maar dat is niet een groei in aantal maar een groei in kwaliteit van geloof. Uitgangspunt is de liefde (voor God, voor de Here Jezus, voor het evangelie, voor de naaste). Deze liefde moet gaan overvloeien. Maar daar is kennis en inzicht (fijngevoeligheid) voor nodig. De kennis van Gods Woord, en het vermogen om dat verstandig toe te passen. Liefde is dus niet blind, maar vertrouwd op Gods Woord, en is ook verstandig.
Het doel
In de zesde plaats hebben we het doel van dit alles, namelijk dat ze in het leven steeds de goede keuzes maken – beproeven wat het beste is – zodat we bij de terugkeer van Jezus “zuiver en onberispelijk” zullen zijn.
Dat is niet onze eigen prestatie maar eerder te vergelijken met de vrucht die aan een boom groeit. Paulus zegt: “vervuld met de vrucht van de gerechtigheid.” Wanneer onze liefde overvloeit in kennis en inzicht, en we zorgvuldig proberen te leven, kan die vrucht van de gerechtigheid bij ons groeien. De wortel is Jezus Christus, wij zijn de boom, onze goede werken zijn de vrucht, en uiteindelijk is het hoogste doel daarvan de “heerlijkheid en lof van God.”