Wat betekent eigenlijk “judaïseren”? Nanos

τί τὰ ἔθνη ἀναγκάζεις Ἰουδαΐζειν;

waarom dwingt u de volken naar joodse wijze te leven? (Telos)

Het hele vers luidt in de Statenvertaling:

Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven?

Dit is de scherpe vraag die Paulus richtte aan het adres van Petrus in Antiochië. Wanneer christenen van de partij van Jacobus daar aankomen, onttrekt Petrus zich aan de tafelgemeenschap met de gelovigen uit de volkeren. Daarmee zegt Petrus dat er iets mis is met de niet-joodse christenen, dat zij niet volledig christenen zijn omdat zij niet op joodse wijze leven. Volgens Paulus is dat in strijd met de waarheid van het evangelie.

Nu is de uitdrukking “naar joodse wijze leven”, in het Grieks een enkel woord: ioudaizein. Maar wat betekent dit woord precies? Houd het in dat het gedrag van Petrus impliceerde dat niet-joodse gelovigen eigenlijk door de besnijdenis tot het Jodendom moesten toetreden? Betekent dit dat niet joden op een of andere wijze sociaal verbonden moesten worden met de joodse gemeenschap? Moesten zij zich gedragen als semi-proselieten? Het blijkt een term te zijn die voor velerlei uitleg vatbaar is, omdat ze voor verschillende groepen iets anders betekent.

In de enkele gevallen waarin ioudaizien voorkomt, en dat is tijdens de Griekse periode, is het gebruik dubbelzinnig genoeg om te leiden tot discussies over de vraag of dit betekende dat een niet-jood zich gedroeg als een jood (veranderd religieus gedrag, wat we bekering tot het jodendom zouden kunnen noemen in de zin van het praktiseren van joodse culturele normen) of een jood werd (veranderde religio-etnische identificatie, wat we bekering zouden kunnen noemen in de zin van lid worden van het joodse volk, althans onderscheiden van andere mensen die geen jood zijn en niet de rituelen hebben voltooid om te veronderstellen dat zij jood zijn). Niet zonder betekenis vertegenwoordigt het voltooien van de besnijdenis in deze verhalen over judaïseren een duidelijk andere handeling dan het louter overnemen van ander joods gedrag; de besnijdenis fungeert als het merkteken dat men er helemaal voor gaat.

De manier waarop besnijdenis in deze verhalen wordt gekoppeld aan ioudaizien heeft mij ertoe gebracht ze te begrijpen als een verwijzing naar vroege gevallen waarin niet-joden op de een of andere manier werden erkend als zijnde veranderd in joden, wat bekend werd als bekeerlingen, in plaats van eenvoudigweg te verwijzen naar niet-joden die zich in bepaalde opzichten als joden gedroegen. Zij werden onderscheiden van niet-joden die zich in bepaalde opzichten joods gedroegen, wat zou kunnen worden omschreven als zich cultureel joods gedragen in plaats van religieus-etnisch joods te worden.

Dit alles lijkt te betekenen dat Paulus geen bezwaar had tegen de overgang van niet joden naar het Jodendom, tenzij het

1) werd afgedwongen door de “judaïsanten”, en

2) alleen maar een verandering van sociale status tot doel had en

3) het zicht vertroebelde op het feit dat niet-joden als zodanig door het werk van de Messias al kinderen van Abraham geworden waren.

Maar er is nog een andere mogelijkheid. We kunnen met Nanos zeggen dat de term “ioudaiseren” het idee van een werkelijke bekering tot het Jodendom inhoudt, inclusief dus ook de besnijdenis, of we kunnen met Shave Cohen van mening zijn dat het niet gaat om de overgang tot het Jodendom, maar om  een aansluiting bij het Joodse culturele gedrag. Het is denkbaar dat het moderne debat over deze vraag, ook in de eerste eeuw feitelijk gevoerd werd. Verschillende groepen zouden hier verschillende opvattingen over kunnen hebben.

Dan is het de vraag of Paulus hier bedoeld heeft, dat het niet juist is dat Petrus de niet-joodse christenen feitelijk heeft opgedrongen om zich in ieder geval sociaal aanvaardbaar te maken voor de joodse gemeenschap – wat dan toch eigenlijk alleen kan als men besnijdenis aanvaard had. Ondanks het feit dat dat niet betekende dat met geheel en al onder het gezag van de Torah geplaatst werd. Wat je hier zou kunnen overwegen is de bijzondere status van de zogenaamde sebomenoi. 1) Zou het kunnen dat judaïsanten semi-proselieten waren, die aansluiting zochten bij het Jodendom in hun geloof, in de overname van bepaalde joodse praktijken, maar niet door middel van de besnijdenis geheel en al tot het Jodendom overgingen? Dan zou Paulus beweren, dat men deze niet-joodse christenen niet moest opdringen om een dergelijke status na te streven – die men immers alleen door de sociale erkenning van de synagoge kon verwerven.

1) Letterlijk: aanbidders, namelijk niet-joden die de God van Israël vereerden. In onze tijd zou je dat kunnen vergelijken met de status van de Noachiden – die soms formeel tegenover een Rabbijnse Beit Din (rechtbank) zich verplicht hadden om de zeven geboden van de Zonen van Noach te gehoorzamen.

Shaye Cohen betoogt dat dezelfde taal in plaats daarvan aangeeft dat deze niet-joden zich slechts joods gedroegen, zelfs tot en met het ondergaan van de besnijdenis, maar dat dit niet betekende dat zij joods waren geworden. De dubbelzinnigheid kan erop wijzen dat het besnijden van niet-joden als onderdeel van een religieus-etnisch transformatieproces een relatief nieuw gebruik in ontwikkeling was. Sommige mensen en groepen verstonden hieronder slechts het in verschillende mate overnemen van cultureel gedrag, terwijl anderen het verstonden als een teken van transformatie van etnische identificatie, niet anders dan de huidige debatten over dit onderscheid.

Volgens Nanos is het antwoord helder te geven. De term ioudaizein betekent niet “zich als jood gedragen”, maar het gaat daadwerkelijk om de toelating tot de joodse gemeenschap. Paulus noemt dat een onderdeel van de erga nomoe, de werken van de wet, omdat het volgens hem een innovatie is en geen gebod uit de thora. Het is een gewoonte die in de eerste eeuw van betekenis is geworden. De simpele waarheid is dat niet-joden die de Messias Jezus aanvaardde zich niet hoeven te laten besnijden, om geen enkele reden. De gemeente van Christus zoals Paulus die voor zich ziet, kent wel het onderscheid tussen joden en niet joden, maar geen kwaliteitsverschil. Als volgelingen van Jezus kunnen en moeten joden zowel als niet-joden blijven zoals ze geroepen zijn.

De dubbelzinnigheid waaromheen dit debat vandaag de dag onder geleerden wervelt, speelt in op het punt dat ik wil maken over de kwesties waarmee Paulus werd geconfronteerd: Paulus probeerde duidelijk te maken dat de verbintenis van de besnijdenis en alle andere riten waarmee werd beweerd dat niet-joden etnisch in joden moesten veranderen om de aanspraak op het Abrahamitische zoonschap te maken die zij op grond van het evangelie maakten, een innovatief gebruik vertegenwoordigden, een ἔργα νόμου in plaats van een gebod. Daarmee probeerde hij het uitvoeren van deze riten of deze ritus voor zijn geadresseerden te delegitimeren als een juiste, vanzelfsprekende interpretatie van de Torah zoals die op henzelf van toepassing is, aangezien zij geen Joden waren maar niet-joden vanaf hun geboorte. Alleen joden waren verplicht zich (idealiter) als zuigeling te laten besnijden, als een overgangsritueel in verband met de identificatie als Jood.

Re-Framing Paul’s Opposition to Erga Nomou as “Rites of a Custom” for Proselyte Conversion Completed by the Synecdoche “Circumcision”
Mark D. Nanos
Dit bericht is geplaatst in Jodendom, Paulus. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *