Waarom ik een Cessationist ben

Ik kom oorspronkelijk uit de Vergadering van Gelovigen, dus ben ik ook begonnen als een Cessationist. 50 jaar geleden was er alleen zoiets als de Pinksterbeweging, die vanuit de Vergadering met kracht werd bestreden. De positie van het Cessationisme leek toen zo vanzelfsprekend dat ik er nauwelijks over heb nagedacht. Tegenwoordig is het moeilijk om je te onttrekken aan de Charismatische beweging, omdat die in de zogenaamde Derde Golf nu ook de grote gevestigde kerken begint binnen te dringen. Zo ben ik enkele jaren geleden lid geworden van het Evangelisch Werkverband vanuit de overtuiging dat het belangrijk was om de Protestantse Kerk wat meer aansluiting te geven bij Baptisten en Evangelische gemeenten. Achteraf gezien was dat buitengewoon naïef. Het Evangelisch Werkverband is namelijk onder leiding van Hans Maat een Charismatische beweging geworden.

Het Engelse woord “cessationism” is afgeleid van “cessation” wat ophouden, beëindigen betekent. Er is geen mooi Nederlands woord voor, dus laten we maar blijven spreken over “cessationisten.” Waarom ben ik het eens met de positie van het Cessationisme? En wat is de positie van het Cessationisme eigenlijk?

Het Cessationisme is de overtuiging dat de bovennatuurlijke geestelijke gaven van het Nieuwe Testament, zoals het spreken in tongen, de profetie, de gave van genezing, en de overdracht van gaven door zalving niet langer actief zijn. Net zoals er geen apostelen en profeten meer zijn, zijn deze bijzondere gaven niet langer een deel van het werk van de Heilige Geest in de kerk.

Daartegenover staat de opvatting die door de Pinksterbeweging, de Charismatische beweging en de Derde Golf gedeeld wordt, namelijk dat de Geestesgaven van het Nieuwe Testament nooit zijn opgehouden of in de kerkgeschiedenis van de laatste eeuw hersteld zijn. Die opvatting wordt meestal aangeduid met het woord “continuationisme”, waar het Engelse woord “continuation” in zit.

Over het algemeen vallen de argumenten van de Continuationisten in vier groepen uiteen.

1. Je hoort vaak zeggen dat het Nieuwe Testament nergens duidelijk stelt, dat de Geestesgaven in de geschiedenis van de kerk ooit zouden ophouden. Cessationisten antwoorden dan, dat er ook nergens expliciet staat dat de gaven zullen voortduren.

2. Als Cessationisten zeggen dat het Nieuwe Testament ook nergens zegt dat de gaven zullen voortduren, wordt vaak een tekst uit 1 Korinthe 13 geciteerd: “wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, zal wat ten dele is, teniet gedaan worden.” Het volmaakte, zeggen Continuationisten, is de wederkomst van Christus. De gaven zullen dus van kracht zijn totdat Hij komt. Cessationisten door de eeuwen heen hebben gesteld, dat de Geestesgaven van kracht zijn totdat het volmaakte, dat is Gods Woord in het Nieuwe Testament, voltooid zou zijn. Met andere woorden de afsluiting van de Canon – het einde van het Apostolische tijdperk – is het historische punt waar de Geestesgaven gaan verdwijnen.

3. Continuationisten beweren, dat de scheiding tussen de Apostolische en post-apostolische tijd in de kerkgeschiedenis een kunstmatige scheiding is. Cessationisten brengen daartegen in, dat er nu toch geen apostelen zijn zoals Petrus en Paulus. Wanneer Continuationisten dat toegeven, zijn ze tenminste wat het apostelschap betreft feitelijk Cessationisten geworden, omdat zij daarmee zeggen dat er verschil is in de kerkgeschiedenis tussen een tijd waarin de apostelen wel en een tijd waarin de apostelen niet meer – rechtstreeks – het gezag in de kerk hebben.

4. De meest voorkomende gedachte ten gunste van de Charismatische beweging is een argument vanuit de ervaring. Er zijn nu 500 miljoen charismatische christenen in de wereld. Het is toch ondenkbaar dat zo’n groot aantal christenen het bij het verkeerde eind kan hebben. Cessationisten brengen hiertegen in, dat met behulp van dit zelfde argument alle wonderen van de Rooms-katholieke kerk moeten worden geaccepteerd – er zijn immers 1 miljard rooms-katholieken in deze wereld. Kunnen die zich dan wel allemaal vergissen?

Ik ben een Cessationist omdat ik in de argumenten, geordend in deze vier groepen, geen waarde vinden kan. Ik geloof dat de Heilige Geest niet langer aan individuele gelovigen miraculeuze Geestelijke gaven uitdeelt die we wel aantreffen in de kerk van de eerste eeuw. Maar ik denk bovendien dat wat tegenwoordig wordt uitgegeven als een moderne variant van diezelfde gaven, bij nadere beschouwing helemaal niet lijkt op de oorspronkelijke Geestesgave. Zowel de kracht, als de inhoud als de functie van de zogenaamde geestelijke gaven in het heden, is totaal verschillend van die gaven in het Nieuwe Testament.

Mijn eerste grote argument ter ondersteuning van het Cessationisme, is dan ook een nader begrip van de functie van de tekenen en wonderen die in het Nieuwe Testament met de Geestesgaven zijn verbonden. Er wordt vaak beweerd, dat de Geestesgaven een blijvend onderdeel van het evangelie zijn. Het evangelie zou dan niets anders willen, dan met het spreken in tongen de ongelovigen tot bekering brengen, en met genezingen de kracht van Gods Koninkrijk present stellen. De titel van de conferenties van het Evangelisch Werkgezelschap luidt dan ook “Er is Meer!” De spectaculaire uitingen van de Geest zijn dan de inhoud van dit “meer.” Woorden van kennis en wijsheid, profetie, genezingen en in wat mindere mate het spreken in tongen, zijn het beoogde doel van deze conferenties. Men ziet de tekenen en wonderen functioneren als een uitdrukking van de kracht van het Koninkrijk Gods. Ze horen erbij. De levende kerk die gehoorzaamt aan de Heilige Geest, zou deze tekenen en wonderen misschien wel vanzelfsprekend moeten gaan vinden. Er niet meer van op kijken – zei Hans Maat tijdens de laatste conferentie onder deze titel in 2018.

Dat brengt ons bij het eerste belangrijke punt: de unieke functie van wonderen in de Bijbel.

Wonderen en tekenen zijn door God steeds in beperkte periodes gebruikt voor de bevestiging van een wending in de heilsgeschiedenis

Het is belangrijk om te beseffen dat er maar drie periodes in de geschiedenis zijn geweest, waarin God nadrukkelijk met wonderen Zijn openbaring kracht bij heeft gezet. Dat wil zeggen drie perioden waarin God aan mensen die bijzondere macht heeft verleend, met het oogmerk om het gezag van die mensen als Zijn dienstknecht en profeet te bevestigen. (We hebben het dus niet over Gods wonderbare inwerking in de geschiedenis, zolang die niet verbonden is met de bediening van een door God daartoe uitgekozen mens.)

De eerste periode is die van Mozes en Jozua, grofweg tussen 1445 en 1380, ongeveer 65 jaar. In die periode is er een grote variëteit aan wonderen, allemaal verbonden met een bijzondere autoriteit die God aan Mozes en Jozua wilde schenken. De wondertekenen aan het hof van farao bijvoorbeeld, en als wonderbare daad van bevrijding, de scheiding van de wateren in de Rode Zee. Dat het gaat om een macht die aan Mozes als persoon werd toebedeeld, is goed zichtbaar aan de geschiedenis van het water uit de rots, waarmee Mozes vooral zijn eigen heerlijkheid op het oog had, wat de reden is van het feit dat God het hem niet heeft toegestaan het beloofde land binnen te gaan.

De tweede periode waarin wonderen vanzelfsprekend leken te zijn en verbonden waren aan de persoon van de profeet, vinden we in de bediening van Elia en Elisa. Dan spreken we over een periode tussen 860 en 795, dus ook ongeveer 65 jaar. (Ik denk dat zo’n periode van 65 jaar niet toevallig door de Heere is gekozen, want het betekent dat er minstens drie generaties zijn die er kennis van konden nemen.)

Een derde periode waarin wondertekenen plaatsvonden was natuurlijk de tijd van het Nieuwe testament. Dat begon met de doop van de Heer Jezus in de Jordaan en eindigde op zijn laatst met de dood van de apostel Johannes, dus maximaal 70 jaar.

Begrijpt u goed wat ik bedoel. Ik zeg niet dat God alleen maar in deze periode wonderen heeft gedaan. Denk maar aan de verlossing van het volk Israël in de tijd van Esther, of het wonder waarmee Daniël en zijn drie vrienden van de dood werden gered. Maar dat waren geen wonderen die in de handen gelegd waren van iemand die de gave van wonderen – of van tongen, of van genezingen, of van woorden van kennis et cetera – had ontvangen. Want dat is het voornaamste verschil met de moderne variant van deze gave, dat er sprake is geweest van een “zalving”, een “impartation” of overdracht van een gave vanuit de een op de ander. Dat is een van de pilaren van de visie van Randy Clark die we in deze serie al eerder hebben besproken. (De kwestie van de zalving zullen we later nog eens apart aan de orde stellen.)

Wat de periode van Mozes en Jozua betreft, zegt de Bijbelse tekst duidelijk waarom het doen van wonderen met Mozes persoonlijk verbonden is. Bij de zending van Mozes naar het hof van de farao, zegt hij tegen de Heere: “ik ben immers slecht ter tale; hoe zou farao dan naar mij luisteren?” (Exodus 6:29). Vervolgens horen we over de functie van Gods wonderdaden: “Ik zal mijn tekenen en wonderen talrijk maken in het land Egypte” (7:3). Dat is wat God soeverein aan wonderen heeft gedaan om het gezag van Mozes te bevestigen. Maar dan komt in vers 8 het wonderteken dat wel aan de persoon van Mozes verbonden is. “Wanneer farao tot u zegt: vertoon een wonderteken, dan zult gij tot Aäron zeggen: neem uw staf en werp die neer voor het aangezicht van farao; dan zal hij een slang worden.” Overigens zien we dan dat het wonderteken op zich niet de hoofdzaak kan zijn, in de eerste plaats omdat er veel namaak is – en onwillekeurig denken we bij vele moderne Geestesgaven aan het optreden van mediums en paragnosten – en in de tweede plaats omdat het wonderteken op zichzelf geen geloof wekt.

De functie van de wonderen en tekenen in de tijd van Mozes en Jozua was nadrukkelijk de bevestiging van het gezag van Mozes. Zo niet voor farao dan toch voor Israël.

Op een soortgelijke wijze werd ook het gezag van de profeten bevestigd. In Deuteronomium 18 vinden we de instelling van de profeet, die trouwens in eerste instantie Jozua blijkt te zijn. In de tijd van Mozes waren echter profeten actief zoals blijkt uit Numeri 11:29. Het was van belang om de criteria te hebben om de ware profeet van namaak te kunnen onderscheiden. Deuteronomium 13 geeft ons drie criteria.

1. Wanneer de profeet een teken of een wonder aankondigt dan moet het teken of wonder ook geschieden. (In Numeri 11 gaf Mozes als profeet een ongeloofwaardige voorspelling over de hoeveelheid voedsel die het volk zou ontvangen, die echter door de Heere werd bevestigd.)
2. Wanneer dan het teken of wonder geschiedt maar de profeet roept op tot het dienen van andere goden, dan moet naar die profeet niet worden geluisterd, dan is het een test van de Heere.
3. Heel algemeen: de woorden van de ware profeet worden altijd ondersteund met wonderen – al is het maar het wonderbare van een onmogelijke voorspelling.

Hetzelfde gebeurt met Elia en Elisa. En als we in de tijd van het Nieuwe Testament aankomen zien we hetzelfde patroon. De Here Jezus bracht een nieuwe en finale openbaring. En dan zien we nadrukkelijk in het evangelie naar Johannes de samenhang tussen de wonderen en tekenen van Jezus en de noodzaak van hun bevestiging van Zijn status.

Kijk maar eens naar Johannes 5:36
“Maar Ik heb een getuigenis, gewichtiger dan dat van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft.”

Of Johannes 10:25, 26
“Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam van mijn Vader, die getuigen van Mij; maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.”

De wondertekenen zijn dus niet zomaar een onderdeel van het evangelie zoals wel beweerd wordt door Continuationisten. De genezingen van Jezus, evenals de opstanding van Lazarus, zijn tekenen om te laten zien dat Jezus waarachtig door de Vader gezonden is. Het zijn bovendien dergelijke tekenen die eerder het geloof van de discipelen moeten versterken, dan dat ze ongelovigen tot bekering kunnen brengen. De genezing van de verlamde in Johannes 5 brengt geen bekering tot stand. En Jezus zegt elders, dat zelfs als er iemand uit de doden zou terugkeren, ze niet zouden geloven als ze Mozes en de profeten al niet geloven. De wondertekenen zelfs van Jezus hebben dus alleen de status van bevestiging, ze zijn tekenen van het koninkrijk, maar niet de uitdrukking van de presentie van het koninkrijk. Eigenlijk kan ik dat niet vaak genoeg zeggen.

De Geestesgaven zijn geëindigd met het einde van de Apostolische tijd

Dezelfde functie voor wonderen en tekenen speelde ook een rol bij de apostelen. De genezing van de verlamde in Lystra door Paulus in Handelingen 14 is ter ondersteuning van zijn oproep tot bekering. Hier opnieuw  moeten we het belang van het wonderteken begrijpen, wanneer we lezen dat de mannen van de stad in Barnabas en Paulus Griekse goden meende te herkennen. De priesters van Zeus wilde zelfs stieren offeren aan Paulus en Barnabas. Het loon voor het wonderteken dat Paulus verricht heeft, is dat hij op voorspraak van de joden wordt gestenigd en voor dood buiten de stad wordt achtergelaten. Het ware wonder is wellicht dat hij vermoedelijk na het gebed van de gemeente, zo snel weer kon opstaan en zijn weg kon vervolgen.

De discussie tussen Continuationisten en Cessationisten gaat natuurlijk over de vraag, of de Geestesgaven nog steeds bestonden toen de apostelen er niet meer waren. Cessationisten hanteren daarvoor het volgende argument. Het is van belang om voorop te stellen dat de apostel een van de gaven is die Christus aan Zijn kerk geschonken heeft. 1 Korinthe 12:28 spreekt over de apostelen en profeten als een gave van Christus aan de gemeente. Die apostelen en profeten staan dan in een lijst van verschillende gaven waaronder ook leraren, wonderen, gaven van genezing enzovoorts genoemd worden. De apostel is niets anders dan een onderdeel van die grotere diversiteit van de leden van de gemeente, waaraan de Heilige Geest een unieke gave heeft geschonken. Beide partijen zijn het erover eens – op enkele extreme groeperingen na – dat de gave van de apostelen ongetwijfeld een tijdelijke gave is geweest. Er zijn geen apostelen meer zoals de 12 zijn, of zoals Paulus. Er is een algemene gebruik van het woord apostel, waarin iedere gelovige een apostel, een vertegenwoordiger van Christus genoemd kan worden. Maar dat is niet de betekenis die dat woord heeft in de tekst van 1 Korinthe. Een apostel in de volle zin van het woord moest aan drie voorwaarden voldoen:

1. een apostel moest een getuige zijn van de opgestane Christus
2. een apostel moest persoonlijk door Christus worden aangesteld – dat geldt ook voor Matthias die door het lot werd aangewezen.
3. Een apostel moest het gezag hebben ontvangen om wondertekenen te doen – vergelijk Mattheus 10:1, 2 waar de discipelen, deze 12 dus, van de Heere “macht over onreine geesten” ontvangen “om die uit te drijven en om alle ziekten en alle kwaal te genezen.”

En dan is het opvallend dat in 2 Kor. 12:12 nadrukkelijk een verband gelegd wordt tussen het apostel–zijn en het verrichten van wondertekenen.

“De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten.”

Deze “tekenen van een apostel” kunnen niets anders zijn dan de wonderen en tekenen die de Heere God gegeven had om het gezag van de apostelen te bevestigen. Nu is het de gemeente die gebouwd is op het fundament van de Apostelen, en de profeten van het Nieuwe Testament. Als we al deze gegevens nu eens samenvatten. De gemeente is gebouwd op het fundament van Apostelen en profeten. Het gezag van de Apostelen is gevestigd door wonderen en tekenen die hun prediking hebben gevolgd. Maar het doel was om een fundament te zijn, dat niet steeds meer opnieuw gelegd hoefde te worden. En dan zijn de wonderen en tekenen die de prediking van de apostelen hebben gevolgd, ook alleen maar bedoeld geweest om het fundament van de gemeente te vestigen. Dan zijn de wonderbare gaven ook alleen maar bedoeld geweest om dit fundament te leggen, en niet om een permanent onderdeel van de groei van dit gebouw te zijn.

Continuationisten zullen zeggen, dat de kerk is gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten van het Oude Testament. Dat zou ruimte laten voor profeten van het Nieuwe Testament met een andere status. (Uiteindelijk wil men daarmee bevestigen dat er een imperfecte profetie bestaan kan in onze tijd.) Het lijkt mij duidelijk dat Paulus in Efeze 2 met het woord profeten, de profeten van het Nieuwe Testament bedoeld, zoals blijkt uit 3:5, waar we lezen, “zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten…” De gemeente als het grote geheim van Gods reddingsplan kan weliswaar in de teksten van de profeten vooraf gezien zijn, maar dat maakt die profetische verwijzingen nog niet tot het fundament van de gemeente. Het moet dus gaan over de profeten van het Nieuwe Testament.

Cessationisten beweren bovendien, dat de wonderen en tekenen uit de tijd van het Nieuwe Testament, inhoudelijk verschillen van wat men tegenwoordig onder de Geestesgaven verstaat. Op het spel staat het karakter van de Geestesgaven in het Nieuwe Testament in vergelijking met de uitoefening van die gaven in onze tijd. Een Continuationist is er aangehouden te beweren, dat de gaven in het Nieuwe Testament zijn doorgegaan tot op deze tijd, omdat het een en dezelfde  gave is. Als men claimt dat er nu iets anders gebeurt dan toen, zozeer dat er nu niets gebeurt van wat toen wel gebeurde, is de eigenlijke positie die van een Cessationisme. Ik wil volstaan met een kleine opsomming:

De gave van genezing door Jezus of door de apostelen uitgeoefend, of door daartoe door de Geest aangewezen personen, behelst de volledige, onmiddellijke, bovennatuurlijke en volstrekt onbetwistbare genezing. Dat laten de voorbeelden uit het boek Handelingen overduidelijk zien.
Een zogenaamde “gave van genezing” die niet leidt tot een volledige, onmiddellijke, bovennatuurlijke en onbetwistbare genezing, is niets anders dan een gebed om genezing, dat door de Heere kan worden verhoord of niet. Maar dan is er ook geen sprake van een “gave” van genezing.

De gave van het spreken in vreemde talen die men niet geleerd had, behelst een volledige, onmiddellijke, en volmaakte beheersing van een andere menselijke taal, waardoor de prediking kan worden verstaan door mensen die uit dat andere taalgebied voortkomen.
De zogenaamde glossolalie, of Tongentaal, is eerder een persoonlijke klanktaal, en taalnabootsing, die een of andere meditatief doel dient. Al zou het een charismatische gave zijn, dan is het in ieder geval niet dezelfde als die van het Nieuwe Testament. Het is duidelijk uit de beschrijving van het pinksterwonder in Handelingen 2 en 10, dat de discipelen in vreemde talen gingen spreken die door de aanwezige joden, verzameld uit alle windstreken, kon worden ervaren als hun eigen taal of dialect. De extatische uitingen van de moderne charismatische beweging hebben daar in ieder geval geen overeenstemming mee. Bovendien maakt 1 Kor. 14 duidelijk dat de gave van de vreemde talen tot doel had om anderen in het geloof op te bouwen in hun eigen taal, maar daarom was er ook iemand nodig om te vertalen in het Grieks van de meerderheid in de gemeente. Een privé gebedstaal is geen gave; maar het is wel een gave om te spreken in een vreemde taal die je niet geleerd hebt.

Aan het begin van de Pinksterbeweging staat nog deze vermakelijke verwarring, toen een jonge vrouw er tekenen van gaf spontaan Chinees te spreken. In zijn enthousiasme gaf Parrham na enige tijd een opdracht aan degenen, die inmiddels hadden geleerd in tongen te spreken, om missie te bedrijven in de landen waarvan men vermoedde dat de Heilige Geest de vaardigheid van de taal nog zou schenken. Het was de eerste bittere ervaring in de Pinksterbeweging, die tot nadenken had moeten stemmen, dat niet een van deze uitgezonden missionarissen met deze gave van de Geest in staat bleek om werkelijk een andere taal te spreken. In plaats van het idee te laten varen, wist men het zo aan te passen dat het verschijnsel toch werd bevestigd. Namelijk door te zeggen dat men geen talen van mensen, maar van engelen had geleerd. En dat de functie van die talen niet, zoals wel in het Nieuwe Testament, de verbreiding van het evangelie was, maar dat het een wonderteken was om de gemeente te overtuigen van Gods nabijheid en kracht. Of, nog weer later, dat het om een prive gebedstaal ging.

Zo is het ook met de gave van profetie. Daarbij moeten we meteen aantekenen dat het begrip profetie in zichzelf een glijdende schaal heeft. We moeten er onder verstaan in de eerste plaats iedereen die de woorden van God spreekt die God hem gegeven heeft. Dat slaat specifiek op de profeten van het Oude Testament, maar ook op die van het Nieuwe Testament, en eigenlijk ook voor al diegenen die in een soort afgeleide zin Gods woorden spreken, omdat ze Gods Woord uitleggen in hun eigen woorden – predikers of leraars dus. De context moet dus duidelijk maken wat we er specifiek onder verstaan. Profeten van het Oude Testament evenals de profeten uit de eerste tijd van de gemeente, worden geacht rechtstreeks, onmiddellijk, en onfeilbaar de openbaring van God door te geven. Voor hen allen gelden de criteria van Deuteronomium 18 en Numeri 11.
Geheel anders echter de profetie in de Charismatische beweging. Wie niet kan zeggen “zo spreekt de Heere”, of volgens Handelingen 21:11, “dit is wat de Geest zegt”, is geen profeet. De profeten in de charismatische beweging kunnen alleen maar zeggen:” ik denk dat de geest dit misschien zou kunnen zeggen.” Maar dat is geen profetie! Dat is geen gave van openbaring en zeker geen bovennatuurlijk verschijnsel.

Het Continuationisme meent dus eveneens, dat de moderne uitoefening van de gaven in het geheel niet overeenkomt met de beschrijving en functie van die gaven in het Nieuwe Testament. Maar dan is de vraag wat hier dan eigenlijk zou worden “voortgezet” zoals de Continuationisten menen. Is er dan niet eerder sprake van een geheel nieuw fenomeen, van een non-verbaal, irrationeel, gevoelsmatig en mystiek je verheffen tot God, wat veel meer overeenkomst vertoont met extatische heidense religies, dan met de nuchterheid van de christelijke openbaring?

Uiteindelijk denk ik dat de charismatische versie van de Geestesgaven geen eerbetoon is aan de Heilige Geest. De exegese van de schrift is niet evenwichtig en overtuigend; de verschijnselen binnen de charismatische bijeenkomsten vertonen nauwelijks overeenkomst met de Geestesgaven in het Nieuwe testament. Zowel de functie als de inhoud verschillen. Maar de aandacht op de spectaculaire, bovennatuurlijke gaven, die tegelijkertijd worden uitgeoefend met zo’n geestelijke armoede en met zo’n honger naar spektakel, naar meer, in plaats van naar de rustige presentie van de Heilige Geest, zullen vele mensen verleiden. Daarbij dreigt het eigenlijke en grootste wonder van de Heilige Geest over het hoofd te worden gezien. Het wonderbare werk van goddelijke genade in het hart van een dode zondaar, die tot leven wordt gebracht door het levenwekkende Woord van God. Ik denk dat dat het grote werk van de Geest is, waaraan wij meer dan genoeg hebben.

Dit bericht is geplaatst in Charismatische beweging met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *