We lezen in Efeze 4:26 “Word boos, maar zondig niet; laat de zon niet ondergaan over uw boosheid.” We lezen in Mattheus 5:22 “Al wie (ten onrechte) boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank.
Hoe moeten we begrijpen dat we blijkbaar wel kwaad mogen worden – maar waarover dan? En dat we “ruimte moeten laten voor de toorn” maar niet mogen wreken (Romeinen 12:19)? Wat betekent het dat we boos mogen zijn maar daarin niet mogen zondigen?
Hier kan ook de rabbijnse traditie ons helpen. We lezen in de Kitzoer Sjoelchan Aroech 29 het volgende:
Ook de boosheid is een zeer slechte karaktereigenschap, en het moet tegen elke prijs worden vermeden. Je moet jezelf eraan wennen niet boos te worden zelfs niet wanneer je een goede reden hebt om boos te zijn. […] Eliahoe zei tegen Rabbi Jehoeda, de prins […] : “Als je niet boos wordt zul je niet zondigen, dat wil zeggen wordt niet boos omdat boosheid je tot zonde zal verleiden. (Zo ook: wordt niet dronken, zodat je niet zult zondigen.)
Onze leraren – gezegend zij hun gedachtenis – zeiden bovendien: “als iemand boos wordt, wordt dat beschouwd alsof hij een afgod aanbidt, en de martelingen van de hel zullen over hem komen, zoals geschreven staat: “Weer dus de wrevel uit uw hart en doe het kwade weg uit uw lichaam” (Prediker 11:10). Het leven van kwade mensen is geen leven. Daarom hebben zij – de wijzen – verordineerd dat een mens zich op afstand moet houden van de boosheid zodat hij zichzelf kan gedragen met volkomen onverschilligheid zelfs bij zaken die een rechtvaardige boosheid oproepen. Dit is de juiste weg om te volgen en het is de weg van de rechtvaardige, zoals de Talmoed leert:
Zij ondergaan beledigingen naar beledigen zelf niet, ze luisteren naar minachting die over hen wordt uitgestort maar antwoorden niet, zij worden gedreven door liefde in alles wat zij doen, en zij verheugen zich zelfs over pijn en lijden. Over hen zegt de Schrift: “Maar zij die Hem liefhebben zijn als de zon die met heel zijn macht begint te stralen” (Richteren 5:31). (TB Joma 23a)
Het lijkt erop dat de christelijke traditie meer ruimte biedt aan boosheid dan de Rabbijnse traditie. Het woord van de Heer Jezus in Mattheus lijkt meer op wat de Rabbijnen zeggen dan het woord van Paulus in Efeze en Romeinen.
De oplossing lijkt te zijn dat het Nieuwe Testament vooral spreekt over boosheid over zaken die onszelf raken, terwijl de Rabbijnse traditie ook spreekt over boosheid over zaken die ons niet rechtstreeks raken, maar die wel een gerechtvaardigde verontwaardiging oproepen.
Dat verklaart ook de dubbelzinnigheid van de tekst uit Mattheus. Blijkbaar ging het te ver in de ogen van de kopiisten om elke boosheid over de broeder te verbieden. Daarom werden de woorden tussen haakjes – ten onrechte – toegevoegd aan de tekst. Het lijkt er echter op dat ook de Heer Jezus alle boosheid wil uitsluiten, in ieder geval boosheid tegenover de broeder.
De tekst uit Romeinen 12 kan begrepen worden als “we moeten ruimte laten voor de toorn van God en daarom mogen wij onszelf niet wreken.”
De regel kan dus als volgt worden samengevat:
Sta je zelf niet toe gedurende langere tijd boosheid te voelen; als je toch boos wordt, besef dan dat je door je boosheid tot zonde kunt worden verleid.
Gebaseerd op Kitzoer Sjoelchan Aroech 29.4