Kuitert “Jezus, nalatenschap van het Christendom” – (1)

Er zijn passages in het boek van Kuitert “Jezus, nalatenschap van het Christendom”, waarmee je kunt instemmen als beschrijving van onze kerkelijke situatie.


Het is waar dat een bepaalde kerkelijke cultuur verdwijnt – op zondag is een ijsje toegestaan (pagina 15). Het is waar dat sinds de verlichting de historische betrouwbaarheid van de evangeliën onder vuur is genomen, en dat in de tweede helft van de vorige eeuw de zogenaamde kritische benadering ook binnen de kerk tot volle bloei kwam. Zo is het ook waar dat de kerk verdeeld is tussen behoudende en progressieve christenen. De vraag die Kuitert uiteindelijk stelt, wordt terecht gesteld: “sterft de kerkelijke Christus voor onze ogen onder de handen van zijn dokters?” (Pagina 17.)

Wat mij verwondert, is de vanzelfsprekendheid van de conclusies die Kuitert trekt uit deze ontwikkeling. Dat zijn er nogal wat. Bijvoorbeeld deze: “de kerkelijke christologie, de klassieke leer van de twee naturen, met alles wat er aan vast zit, heeft haar tijd gehad.” (Pagina 18.) En hij noemt dat zelfs onontkoombaar. En de remedie tegen deze “afbladdering van de kerkelijke Christus” die hij voorstelt, roept ook veel vraagtekens op. Hij wil inzetten “op een ander punt” dan de kerkelijke (Jezus), “namelijk bij Jezus als aanhanger van de joodse godsdienst” en hij wil daarmee “de kerkelijke verering van Jezus tot passende proporties terugschroeven.” De tegenspraak tussen de zogenaamde historische Jezus – de gereconstrueerde Jezus vanuit de historisch-kritische beschouwing – en de kerkelijke Jezus, de Jezus van de dogma’s, dat is het uitgangspunt van Kuitert. Jezus als schepping van de christelijke kerk is verloren gegaan in een veelheid van opvattingen over Jezus en Kuitert juicht dat toe (pagina 20). De kerkelijke Christus is alleen maar materiaal voor een religieuze zoektocht van mensen.

Ik wil die poging van Kuitert nog wel eens nauwkeurig volgen. Ook al behoor ik waarschijnlijk tot de mensen die “geen plezier aan het boek zullen beleven,” omdat ze niet denken dat er in de christologie moet worden gerommeld – maar die alles willen laten zoals het is. Kuitert meent dat daar zelfs veel voor te zeggen is. Maar dat zijn dan mensen die blijkbaar niet veel op hebben met de realiteit, met de historische Jezus. De mensen die met de historische Jezus de kerkelijke Jezus willen ontmaskeren, dat zijn de mensen voor wie Kuitert dit boek bedoeld heeft.

Mijn eerste intuïtie is inderdaad dat het uitspelen van de historische tegen de kerkelijke Jezus zowel onjuist als ongewenst is. Dat de historische Jezus een voorwaarde zou zijn voor de christologie, draait de verhoudingen om. De gepredikte Jezus was beide inéén, de tegenspraak tussen aardse realiteit en theologische duiding is een modern perspectief. Kerkhistorisch gezien is de Ebionitische ketterij die hier met kracht terugkomt. En de vraag is of dat perspectief op zichzelf gerechtvaardigd is. Kuitert neemt dat aan, simpelweg omdat het tot in alle kringen is doorgedrongen. Wellicht is dat zo in de kerk van Europa. Maar wat zegt dat dan eigenlijk?

Bovendien: laten we verhouding scherp stellen. De historische Jezus is de gereduceerde kerkelijke Jezus; de kerkelijke Jezus is niet de versierde historische Jezus. Maar dat is in eerste instantie mijn intuïtie. Ook ik heb er tegenwoordig geen probleem mee om op zondag een ijsje te kopen. Maar in mijn ontwikkeling loopt het allemaal heel anders. Ik ben buiten de kerk begonnen met nadenken over de historische Jezus, de Jezus die binnen het jodendom past. In mijn leven, in mijn “theologische ontwikkeling” als ik een dergelijke pretentieuze term mag gebruiken voor mijn worstelingen in het geloof, is de christologie van de Bijbel steeds belangrijker geworden; in mijn ontwikkeling is het respect voor de theologische samenvatting en uitwerking van het Bijbelse getuigenis bij de kerkvaders alleen maar toegenomen. Ik was dus al anti-Kuitert voordat ik hem ging lezen. Enigszins gechargeerd: omdat Kuuitert al anti-mij was toen hij besloot de kerkelijke Jezus te willen begraven.

Daarmee doe ik hem misschien geen recht. Maar ik lees hem tenminste wel, probeer hem te begrijpen, maar ik heb geen keuze dat ik ook een antwoord moet formuleren. En wat voor mij geldt, geldt dan ook voor hem: als hij er al van overtuigd is dat alleen het alternatief van de historische Jezus nog enige vruchtbaarheid heeft, dan hoeft hij  – of zijn aanhanger – mijn teksten niet te lezen. Want vermoedelijk zal ik steeds tegen hem zeggen dat de ingrepen die hij zo nodig vindt, en de ontwikkelingen die hij zo waardeert, voor mij neerkomen op respectievelijk willekeurig en irrelevant. Willekeurig omdat ze eigenlijk geen alternatief bieden en niet noodzakelijk zijn. Irrelevant omdat ze per saldo alleen maar een vorm van ongeloof kunnen inspireren. Wie het christelijk geloof verlaten wil, moet dat naar mijn overtuiging in alle rust en stilte doen. Aan het opwaarderen van ongeloof tot een doorleefde en doordachte overtuiging bestaat mijns inziens geen behoefte.

Maar desalniettemin, ondanks de enorme kloof van waaruit ik kijk naar het werk van Kuitert, zal ik toch proberen hem recht te doen vanuit de veronderstelling dat wij als theologen tot dezelfde beroepsgroep horen, en dat tenminste voor ons beiden geldt dat de vraag Wie is Jezus? ons beiden hartstochtelijk aangaat.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *