Jezus in Joodse context is niet de Christus van de Kerk

Fragmenten uit “The missing Jesus” : rabbinic Judaism and the New Testament / by Bruce Chilton, Craig Evans, and Jacob Neusner. (2002)

Om Jezus en zijn diepgaande invloed op de wereldcultuur te kunnen begrijpen, moeten we hem zien binnen de context van het Jodendom dat zijn eigen natuurlijke omgeving was. Niemand kan los van zijn omgeving beoordeeld worden, maar een verscheidenheid aan factoren heeft de studie van Jezus geïsoleerd van de studie van het Jodendom. De “ontbrekende” Jezus is Jezus binnen het Jodendom.

De moderne wetenschap (om nog maar te zwijgen van de populaire literatuur) heeft moeite om de historische Jezus te vinden. Deze moeilijkheid manifesteert zich in de verbijsterende verscheidenheid aan portretten. We horen over Jezus als profeet, rabbi, sjamaan, exorcist, Messias, koning, revolutionair, tovenaar en meer recentelijk de cynicus. Hoe is deze diversiteit te verklaren?

De belangrijkste fout in de ongeloofwaardige portretten, vooral die van het Noord-Amerikaanse Jezus Seminarie en zijn sympathisanten, is de contextuele misplaatsing van Jezus. Jezus is uit zijn Judaïstische context gehaald en verplaatst naar wat verondersteld wordt een geschiktere Hellenistische omgeving te zijn. Naar mijn mening houden we niet echt de historische Jezus over, maar de politiek correcte Jezus van de late twintigste eeuw.

De terughoudendheid van het christendom om Jezus in zijn Judaïstische context te plaatsen is op zichzelf al een interessant gegeven, met een geschiedenis die teruggaat tot het schrijven van de evangeliën van het Nieuwe Testament, vooral het vierde. De neiging om Jezus boven het Jodendom te plaatsen is tot op zekere hoogte begrijpelijk, gezien de ontwikkeling van de christologie, waarbij Jezus wordt gezien als de universele verlosser (en niet alleen als Israëls Messias), en gezien de snelle uitbreiding van de vroege kerk, waarvan de leden overwegend niet-Joods worden (en dus grotendeels verstoken van belangstelling voor en begrip van het Jodendom en het Joodse volk).

Drie voorbeelden moeten volstaan om goed te illustreren dat Jezus zich hield aan de kardinale principes van het Joodse geloof in de late oudheid.

(1) de sjabbat

Het verhaal in Marcus 2:23-28 is bijzonder treffend. Farizeeën willen van Jezus weten waarom zijn discipelen graan plukken op de sabbat, een praktijk die bij wet verboden is. Het plukken van graan van niet eigen velden was toegestaan (vgl. Deut. 23:25), maar werken op de sabbat niet (vgl. Exod. 20:10; Deut. 5:14; vgl. m. Sjab. 7:2). Jezus antwoordt met een beroep op de actie van David en zijn mannen, die in hun uur van nood het brood van de Tegenwoordigheid aten, dat alleen gegeten mocht worden door de hogepriester en zijn metgezellen (1 Sam 21:1-6; vgl. Lev 24:5-9). De acties van Jezus en zijn discipelen aan de ene kant en van David en zijn metgezellen aan de andere kant lopen ongeveer parallel, maar of Jezus’ argumentatie echt overtuigend is, is onderwerp van veel discussie. Het interessante punt is het principe dat Jezus uitspreekt:

De sabbat werd gemaakt voor de mensheid, niet de mensheid voor de sabbat (v. 27).

Er is een parallel in de Mekilta:

“En gij zult de sabbat houden, want zij is u heilig” [Exod 31:14]:Dit betekent: aan u is de sabbat overgegeven; gij zijt niet aan de sabbat overgegeven (Mek. op Exod 31:12-17 [Sjabbat §1]).

Naar mijn mening was Jezus’ onderwijs geenszins bedoeld om de heiligheid van de sabbat te ondermijnen.

Bovendien kan het beroep op de Schrift (d.w.z. “Heb je nooit gelezen wat David deed?”) nauwelijks worden aangevoerd als bewijs dat Jezus een lage dunk van de Wet had. Verre van dat; het beroep op één passage uit de Schrift om licht te werpen op leringen elders in de Schrift hoort bij de Joodse interpretatie. Wat we hier hebben is een voorbeeld van de halakah van Jezus, die voor zijn volgelingen overtuigend was, maar waarschijnlijk niet voor anderen. Naar mijn mening is Jezus’ exegetische riposte helemaal op zijn plaats in de exegetische debatten in de rabbijnse literatuur.

(2) Het altaar

Geplaatst in de context van de Bergrede is de aanbeveling van Jezus, als je je herinnert “dat je broeder iets tegen je heeft, laat dan je geschenk achter op het altaar en ga heen, verzoen je met je broeder” (Mat 5:23-24). Het gezegde veronderstelt dat de tempel in Jeruzalem nog steeds bestaat,50 terwijl de duidelijke trouw aan de tempel het moeilijk maakt om te geloven dat dit gezegde in de kerk is ontstaan in een setting na Pasen (hoewel sommige commentatoren dat wel beweren). Naar alle waarschijnlijkheid gaat het gezegde terug tot Jezus.

Het onderwijs van Jezus in Matt 5:23-24 komt overeen met het onderwijs van de wijzen. Volgens Jesjoea ben Sira: “Als de een bidt en de ander vloekt, naar wiens stem zal de Heer dan luisteren?” (Sir 34:24; de context heeft te maken met het brengen van offers; vgl. 34:18-22; 35:1-20); en: “Bied (God) geen steekpenningen aan, want hij zal ze niet aannemen; en vertrouw niet op een onrechtvaardig offer; want de Heer is de rechter, en bij hem is geen partijdigheid” (Sir 35:12). Volgens Rabbi Eleazar benAzaria:

“Voor overtredingen die tussen de mens en God zijn, brengt de verzoendag verzoening, maar voor overtredingen die tussen de mens en zijn medemens zijn, brengt de verzoendag alleen verzoening als hij zijn medemens tot bedaren heeft gebracht” (m. Yoma 8:9).

Het onderwijs van Jezus in Matt 5:23-24 komt ook overeen met de geboden in Lev 5:20-26 (Engl. 6:1-6), die te maken hebben met het doen van restitutie. De Wet vereist dat wat onrechtmatig is genomen, wordt teruggegeven en dat een schuldoffer naar de priester wordt gebracht. Rabbijnse leer onderstreept de noodzaak dat restitutie volledig plaatsvindt en voorafgaat aan het offeren van het schuldoffer.

(3) Eeuwig leven.

Volgens Lucas 10:25-28 vraagt een wetgeleerde aan Jezus: “Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Jezus antwoordt met zijn eigen vragen: Wat staat er in de Wet geschreven; en hoe leest hij die? De Schriftgeleerde antwoordt door het dubbele gebod te reciteren, een gebod dat Jezus ook zou hebben gereciteerd (Marcus 12:29-31): “Gij zult de Heer, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf.” Jezus prijst de man voor zijn antwoord: “Je hebt goed geantwoord; doe dit en je zult leven.” De vraag van de Schriftgeleerde vormt de klassieke Joodse religieuze vraag (zie ook Marcus 10:17). Zijn antwoord, naar aanleiding van Jezus’ vraag, weerspiegelt een samenvatting van de Wet die in verschillende vormen in vele bronnen voorkomt. Het positieve antwoord van Jezus, waarin hij verwijst naar Lev 18:5, kan onmogelijk meer door en door Joods zijn.

Als deze uitwisseling door een christelijke gemeenschap had plaatsgevonden, dan zou het juiste antwoord zeker anders zijn geweest. Christenen verkondigden immers dat redding kwam door geloof in de opgestane Jezus (bijv. Handelingen 2:38; 4:12; Rom 10:9), niet door gehoorzaamheid aan de Joodse Wet. Lucas 10:25-28 moet daarom voortkomen uit het leven en de bediening van Jezus, niet uit de christelijke gemeenschap.

Wat vooral interessant is, is om op te merken hoe nauw Jezus’ antwoord exegetisch en thematisch aansluit bij de Joodse interpretatieve tendensen. Zoals al eerder is gezegd, verwijst zijn antwoord, “doe dit, en je zult leven”, naar Lev 18:5: “Gij zult dus mijn inzettingen en mijn verordeningen onderhouden, waardoor een mens zal leven”. De algemene context van deze passage maakt duidelijk dat het leven “dat een mens zal leven” het leven in het beloofde land (d.w.z. Israël) is, niet het eeuwige leven in de komende wereld. Denk eraan dat de Schriftgeleerde Jezus had gevraagd wat hij moest doen om “het eeuwige leven te beërven”, niet het leven in het land Israël, dat hij al genoot.

Hoe kan het dat Jezus denkt dat een toespeling op Lev 18:5 een passende verzekering biedt aan een man die heeft gevraagd naar eeuwig leven, niet naar leven in deze wereld? De Aramese parafrase van deze tekst geeft naar alle waarschijnlijkheid een antwoord. Volgens Tg. Onq. Lev 18:5: “U moet Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht nemen, die, als iemand ze in praktijk brengt, hij in het eeuwige leven zal leven.”

Targum Pseudo-Jonathan geeft de tekst iets uitgebreider weer: “Jullie moeten Mijn verordeningen en Mijn geboden (van feesten) in acht nemen, die, als iemand ze in praktijk brengt, hij zal er naar leven in het eeuwige leven en zal worden toegewezen in verhouding met de rechtvaardigen.”

De drie hierboven beschreven voorbeelden zouden voldoende moeten zijn om aan te tonen dat de leer van Jezus voortkwam uit en sprak tot het Joodse geloof van zijn tijd.

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in KOINONIA LIVE!. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *