Jezus en het goede leven – hoe joods is het antwoord aan de rijke jongeling?

We lezen in Mattheüs 19, van vers 16 tot vers 22, het verhaal van de roeping, van wat we traditioneel de rijke jongeling noemen. De tekst gaat als volgt:

En zie, er kwam een man naar Hem toe, die tot Hem zei: Goede meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?

Dit is natuurlijk een vraag die heel centraal staat, ook in het Jodendom. Wat is het goede leven, waaraan God de belofte van eeuwig leven verbindt? Het antwoord in vers 17 volgt, hij zei tegen hem: Waarom noemt u mij goed, niemand is goed behalve één, namelijk God. Daar is ook niets mis mee, dat Jezus die uitdrukking, goed, in “goede meester ontkent.” Hij is meester, maar niet noodzakelijkerwijs de goede meester, dat wil zeggen, niet de meester van het goede dat gedaan moet worden om eeuwig leven te hebben, maar de instructie voor eeuwig leven, het goede dat van u gevraagd wordt, komt van één kant, namelijk  van God zelf.

Het tweede deel van het antwoord staat in vers 17, Maar als je het leven in wilt gaan, het leven staat hier voor het leven in het koninkrijk, in het goede leven zoals God het bedoeld heeft, maar als je het leven in wilt gaan, houd dan rekening met de geboden, de geboden, het is een verwijzing naar de Torah als geheel, de geboden, de verboden en de levenswijze van de Torah worden hier door Jezus aangeduid als een manier om toegang te krijgen; het leven ingaan betekent de geboden van God volgen, die geboden omschrijven en geven toegang tot het goede leven.

De jongeman zegt tegen hem, wat is het belangrijkste gebod, welke geboden in het bijzonder moet ik volgen om het eeuwig leven te hebben? De jongeman is duidelijk op zoek naar een ander antwoord dan het standaard antwoord, maar dat is in eerste instantie wat hij krijgt, hij krijgt de geboden van de tweede tafel, de geboden die de relatie tussen mensen regelen. Jezus zei: Gij zult niet doden, gij zult geen overspel plegen, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis afleggen, eer uw vader en moeder, en hebt uw naaste lief als uzelf. Dus de geboden van de tweede tafel, verboden, inclusief eer uw vader en moeder, die eigenlijk al eerder in de lijst voorkomt, en dan het grote gebod dat alles uit Leviticus 19 samenvat, u zult uw naaste liefhebben als uzelf.

Dat is zo’n perfect antwoord, juist omdat het niet origineel is, het is het antwoord dat in die tijd elke rabbi zou hebben gegeven. Maar het is duidelijk dat deze jongeman nog een andere vraag op de achtergrond heeft. Vers 20, de jongeman zei tegen hem: Ik heb al deze dingen in acht genomen vanaf mijn jeugd, wat ontbreekt  mij?

En hier begin ik te aarzelen, want het antwoord dat gegeven had moeten worden, het antwoord dat ik verwacht, het enige logische antwoord is, als je dat echt gedaan hebt, mis je helemaal niets. En sterker nog, alleen al door te proberen deze geboden te houden, heb je al een plaats in het leven gekregen, in het koninkrijk der hemelen. Wat er dus nog ontbreekt, is de vraag van de jongeman, vanuit zijn onvoorzichtigheid, dat hij onvoldoende heeft gedaan, hoewel hij al deze dingen in acht heeft genomen.

Hij kan ook trouwens niet meer doen, hij zegt ook niet, ik heb al deze dingen perfect gedaan. Hij zegt niet, ik heb me altijd aan deze geboden gehouden, maar ik heb ze in acht genomen. Ze waren voor mij de standaard in mijn leven. Maar is er meer dan dat om het eeuwige leven binnen te gaan?

En dan vers 21, Jezus zei tegen hem: Als je volmaakt wilt zijn, ga dan heen en verkoop wat je hebt en geef het aan de armen, dan zul je een schat in de hemel hebben, en kom dan en volg Mij. Daar zitten een aantal moeilijke dingen in.

Ten eerste is de hele discussie nu verschoven van het doen van de geboden naar een poging om volmaakt te zijn, maar volmaakt zijn zou nog verder gaan dan een heilige zijn, of een tsadik, of een rechtvaardige. De jongeman wil volmaakt zijn, wil zelfs meer kunnen bereiken dan de Torah van mensen vraagt, maar wat voor heroïsche ambitie zit er in volmaakt zijn, zoals God volmaakt is? Het doet me denken aan het tafereel in Genesis, daar gaat het over de gelijkheid met Elohim, de gelijkheid met God. De Heer weet dat ten dage dat u ervan eet, u als Elohim zult zijn, goed en kwaad kennende. Het is juist die ambitie om te rijken boven wat God als normaal leven aan mensen heeft gegeven, die de oorzaak is van de eerste ongehoorzaamheid van de mensen.

“Als je volmaakt wilt zijn” –  had Jezus niet moeten zeggen: ja, maar je moet helemaal niet streven naar volmaaktheid. Je moet ernaar streven om al deze dingen te onderhouden, om al deze geboden na te streven. Probeer dat zoveel mogelijk te doen, maar dat zegt Jezus niet.

Hij vraagt nu van deze jongeman een buitengewoon groot offer, ga heen, verkoop wat je hebt en geef het aan de armen. Zeker, maar in het Joodse denken is het nooit toegestaan om aan de armen te geven wat je zelf nodig hebt. Je mag jezelf niet arm maken om de armen te helpen. Waarom niet? Juist omdat er een streven naar perfectie in zit, je houdt geen rekening met de gevolgen ervan. Maar Jezus staat erop, “en u zult een schat in de hemel hebben,” je zult rijk zijn vanuit de hemel gezien. Maar is dat zo?

De derde aanwijzing die we hebben, dat er iets mis is met deze tekst, is de laatste regel. “En kom dan en volg Mij.” Er is niets meer over van wat er in het begin gezegd is, namelijk dat niemand goed is behalve één, namelijk God. Er is niets meer over van de instructie die Jezus geeft, volledig binnen de rabbijnse traditie, dat de Torah de toegang tot het leven is. De Torah beschrijft dat goede leven en het geeft toegang tot dat goede leven. Nu is het om perfectie te doen. Nu moet je alles opgeven wat je hebt. En in plaats van wat je hebt in dienst van God te gebruiken, moet je het aan de armen geven. Het is die ene, enkele daad waardoor je als het ware de hemel verdient.

Maar helemaal aan het einde is de grootste tegenstrijdigheid. “Kom dan terug en volg mij.” Jezus volgen is nu opeens de voorwaarde voor eeuwig leven geworden. En we weten dat dit hier inderdaad de voorwaarde is. Het volgen van Jezus, niet het doen van de Torah. Het opofferen van je bezit en dan het eren en verheerlijken van Jezus. En geen rekening houden met de geboden maar Jezus volgen is nu de voorwaarde voor een schat in de hemel.

In vers 23 zegt Jezus tegen zijn discipelen: Daarom zeg Ik u, dat een rijke het Koninkrijk der hemelen niet kan binnengaan. Blijkbaar kom je het koninkrijk van de hemel dus alleen binnen door Jezus te volgen. Hierdoor wordt Jezus hoger geplaatst dan de Torah. En daarom is dit zo’n moeilijke tekst in het Evangelie van Matteüs, waar je eerst vanuit Joods perspectief akkoord begint te gaan met alles wat Jezus zegt. Hij noemt zichzelf geen goede meester, dat is het eerste. Alleen God is goed. De toegang tot het ware leven is het gebod. Dat is het tweede. Nogmaals, vanuit Joods oogpunt kun je hier geen bezwaar tegen hebben. De jongeman zegt in vers 20 dat hij al deze dingen als standaard heeft gehanteerd, als norm heeft gezien. Hij heeft er rekening mee gehouden.

En zijn vraag, “wat ontbreekt mij?”, zou eigenlijk pastoraal beantwoord moeten worden. Er ontbreek jou niets. De Torah is voldoende. Maar de dorst naar perfectie, de drang om een goed leven te leiden buiten de Torah om, dat neemt Jezus serieus. En hij wil dat deze jongeman in een pesoonlijke navolging terechtkomt.

Er is een enorm contrast tussen de manier waarop Jezus deze vraag beantwoordt en de manier waarop rabbijnen deze vraag zouden beantwoorden. Wat voor goeds moet ik doen om eeuwig leven te krijgen? In het Traktaat Sanhedrin, hoofdstuk 11, vinden we dit. “Alle Israëlieten hebben een aandeel in de komende wereld.” Iedereen in Israël heeft toegang tot het ware leven op basis van het verbond. En dat geldt ook voor niet-Israëlieten, zolang zij op de een of andere manier in dat verbond zijn opgenomen. Hoe dat precies zit, daarover verschillen velen van mening. Of je zou kunnen zeggen dat het ook geldt voor degenen die in het verbond van Noach zijn opgenomen en dat verbond serieus hebben genomen.

Alle Israëlieten hebben deel aan de komende wereld. Maar er zijn uitzonderingen. Hij die de opstanding van de doden ontkent, hij die ketterse boeken leest, hij die aan magie doet, ook al is het met het oog op genezing van mensen. En er is ook iemand die de goddelijke naam precies zo uitspreekt als het geschreven staat. Er zitten allemaal heel bijzondere dingen achter, waardoor iemand gediskwalificeerd wordt voor het eeuwige leven of de komende wereld. Maar dit is het geruststellende antwoord dat Jezus had kunnen geven.

Wat mankeert mij, zegt de jongeman? Jezus had kunnen zeggen: alle Israëlieten hebben deel aan de komende wereld. Want er staat: uw volk zal rechtvaardig zijn. En dat is door rekening te houden met “deze dingen.” Dat is door rekening te houden met de geboden en ze als norm te hanteren. Zelfs als het af en toe mis kan gaan. Dat is het ware en goede leven. En hier zie je dat het Jezus is, althans de Jezus in de versie van Matthias, dat het Jezus te doen is om volgelingen te maken. Het gaat om het oprichten van een elite, die niets anders wil dan hem te volgen, om bij hem te horen. Dat is een nieuwe definitie van eeuwig leven. De nieuwe definitie van het koninkrijk. En daarmee is de boodschap van Mattheüs op zijn minst in strijd met de  Joodse traditie, met het rabbijnse Jodendom. En eigenlijk ook gewoon in strijd met wat christenen het Oude Testament noemen.

Dit bericht is geplaatst in Autobiografisch, Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *