Het anti-joodse karakter van de Christelijke theologie

Het anti-joodse karakter van de Christelijke theologie

https://www.hebrew4christians.com/Articles/Christendom/christendom.html 11/1

Aanvankelijk was het Christendom ingebed in de culturele matrix van het Tweede Tempel Jodendom maar het raakte al snel verstrikt in de hellenistische (Griekse) cultuur en heidense traditie. De eerste “apostolische vaders” en apologeten van het Christendom citeerden de Schrift om verschillende ketterijen te weerleggen (d.w.z. Gnosticisme, Docetisme, Montanisme, enz.) en om aan te tonen dat Jezus inderdaad de Messias was. De meeste van deze vroege kerkleiders waren Hellenistische heidenen (b.v. Justin Martyr, Irenaeus, Clement van Rome, Tertullianus, Origenes, etc.) die probeerden hun Grieks denken met de Joodse Schriften te verenigen. Net als Philo voor hen, gebruikten deze vroege “Alexandrijnse” apologeten de allegorische methode om de Schriften te interpreteren. Bijvoorbeeld, volgens volgens deze “apologeten”, verwoestte God de Tempel en Jeruzalem als een teken dat Hij het Joodse volk had verlaten. Niet-Joodse christenen waren nu het uitverkoren volk dat de tempel zouden “herbouwen” los van de invloed van Jeruzalem. Dit is het kernidee van wat later “vervangingstheologie” zou worden genoemd.

Het Constantinisme

Na de “bekering” van de heidense keizer Constantijn in de 4e eeuw, werd de Kerk de officiële religie van het Romeinse Rijk, en Grieks-Romeinse gedachten overschaduwden de Hebreeuwse denkwereld van de oorspronkelijke Jezus-beweging in Palestina. Constantijn verordende dat de “Dag van de Zon” nu de wekelijkse rustdag zou zijn, waardoor de geromaniseerde kerk verder verwijderd werd van haar Joodse matrix en erfgoed. Latere Griekse en Latijnse “vaders” (zoals Jerome, Chrysostom en Augustinus) bleven hun toevlucht nemen tot de Griekse filosoof Plato en gebruikten de allegorische methode in hun theologische geschriften. In het bijzonder Augustinus verklaarde het bestaan van de Jood als het teken van vernedering en rechtvaardiging van de Kerk als het “nieuwe Israël” (zie zijn Preek tegen de Joden). Augustinus’ ecclesiologie werd verder ontwikkeld in zijn beroemde boek De stad van God, waarin hij de kerk opvat als een hemelse stad of koninkrijk, geregeerd door de liefde, die die uiteindelijk zal zegevieren over alle andere aardse rijken en volkeren (inclusief, natuurlijk, het Joodse volk). Met de aanvaarding van De Stad van God door de kerk en de latere heiligverklaring van Augustinus, was de vervangingstheologie volledig verankerd in de kerkelijke traditie… Tijdens de middeleeuwse Scholastische periode, werd de Griekse heidense filosoof Aristoteles herontdekt en populair gemaakt, en verschillende Christelijke theologen (met name Thomas van Aquino) probeerden om het Griekse denken te combineren met de waarheden van de Schrift (dit werd overigens weerspiegeld door Maimonides in de Joodse wereld). Het gebruik van deductie, logica, en rigide theoretische weerleggingen (d.w.z. de “Scholastieke Methode”) raakte in zwang… De vervangingstheologie van de Kerk kreeg een vervolg, terwijl “Christelijk Europa” het Joodse volk tot functionele paria’s maakte, hen beperkte carrièremogelijkheden oplegde (in het uitlenen van geld, wat als een onreine zaak werd beschouwd) en en over het algemeen hun leven miserabel maakten. De verschillende “kruistochten” en “inquisities” waren verdere uitingen van de arrogantie van het “Heilige Roomse Rijk” – en de geromaniseerde Christelijke Kerk.

De Reformatie

Tijdens de periode van de Reformatie en de opkomst van het Protestantisme, werd de Latijnse Vulgaat (d.w.z., de vertaling van de Schriften door de katholieke geleerde Hiëronymus) verworpen en een hernieuwde nadruk gelegd op de Griekse en Hebreeuwse teksten van de Schrift. De Scholastieke methode gebaseerd op Aristotelische logica werd afgezworen ten gunste van nieuwere ideeën van wetenschappelijke inductie, empirische observatie, enzovoort. Erasmus en Luther begonnen met het vertalen (en herlezen) van de oorspronkelijke Schriften met behulp van inductieve methoden van studie, en dit, natuurlijk, leidde tot de zogenaamde “Reformatie’ van de Kerk. Als Hebreeuws geleerde probeerde Luther aanvankelijk bevriend te raken met het Joodse volk (misschien om Hebreeuws te leren), maar later in zijn leven werd hij venijnig in zijn aanvallen op hen. In het voetspoor van Augustinus en andere vroege “kerkvaders”, onderwees Luther dat door Jezus te verwerpen, de Joden de “volmaakte ander” werden, een model voor de oppositie tegen de Christelijke visie op God. Zoals velen voor hem, betoogde hij dat de Joden niet langer het uitverkoren volk waren, maar eerder “het volk van de duivel,” “domme dwazen,” en “trotse godslasteraars” die met geweld uit de samenleving gestoten moesten worden (later rechtvaardigde Adolf Hitler de Holocaust van het Joodse volk als de logische voltooiing van Luthers ideeën).

De Verlichting

Onder invloed van het “tijdperk van de Verlichting” werd Immanuel Kant’s “transcendentale idealisme” het heersende credo in de academische wereld. Kant probeerde het conflict op te lossen dat was ontstaan tussen het  Renaissance denken met het traditionele “rationalisme” van vroegere denkers. Zijn synthese, die hij stoutmoedig een “Copernicaanse Revolutie” noemde, plaatste het actieve, rationele menselijke subject in het centrum van de cognitieve wereld. Menselijke kennis met andere woorden is geen passieve aangelegenheid, maar berust op categorieën van begrip die worden ingebracht in het perceptuele proces. Wat we direct kunnen weten is slechts verschijnselen (empirisme) zoals die worden bepaald door de regels van de geest om gewaarwordingen op te vatten (rationalisme); maar we kunnen nooit rechtstreeks het noumenale rijk kennen (d.w.z. wat er achter de gewaarwordingen van het verstand zelf ligt) of het “ding-in-zichzelf”. De geest werd daarom beperkt tot de het fenomenale rijk.

Uiteindelijk werd dit dualisme tussen schijn en werkelijkheid toegepast op het begrijpen van bijbelse teksten.

Friedrich Schleiermacher

Het academische werk van de Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher (1768-1834), bijvoorbeeld trachtte het wetenschappelijk rationalisme te verzoenen met de traditionele protestantse theologie. Schleiermacher’s “rationalistische hermeneutiek” verklaarde het wonderbaarlijke uit de Schrift weg als als mythe of bijgeloof (in de Joodse wereld, was Baruch Spinoza misschien wel de grondlegger van deze methode). Deze benadering transformeerde zich later in de “hogere kritische” school van Bijbelse interpretatie met verschillende documentaire hypothesen (JEDP) die het auteurschap en de integriteit van de Schrift in twijfel trokken. Verschillende conservatieve reacties binnen het protestantisme probeerden het domein van het geloof te bewaren, zoals Karl Barth en Rudolf Bultmann’s onderscheid tussen de “Jezus van de geschiedenis” en de “Christus van het geloof”. Een “neo-Orthodoxe hermeneutiek” ontstond, die beweerde dat de Bijbel op zichzelf niet Gods openbaring is, maar dat  pas wordt wanneer iemand haar door geloof aanvaardt.

Interpretatie werd dus primair gezien als een persoonlijke ontmoeting met God.

Ondanks de mystiek van de neo-orthodoxie, bleef de rationalistische theologie terrein winnen en en werd in het algemeen de overheersende theologie van “Christelijk Europa.” Vandaag de dag zien we de vruchten ervan in het “Jesus Seminar”, dat verschillende wetenschappelijke speculaties promoot over wat de historische Jezus werkelijk gezegd zou kunnen hebben, in tegenstelling tot wat de evangelie-verslagen aan Hem toeschrijven (evenals andere fantasierijke reconstructies van de “historische Jezus” die je tegenwoordig op de televisie kunt zien). Rationalistische theologie wordt ook onderwezen in veel Protestantse Seminaries in Amerika. De geestelijke wereld wordt naar het rijk van het “noumenale” verwezen, en dat betekent dat het in essentie irrationeel en onkenbaar is…

Fundamentalisme

De Amerikaanse Fundamentalistische beweging ontstond aanvankelijk als een reactie op deze liberale en rationalistische benaderingen. Oorspronkelijk een beweging van Princeton Seminary door het werk van John Gresham Machen (1881-1937), beweerde het Fundamentalisme

  1. de volledige autoriteit en goddelijke inspiratie van de Schriften (d.w.z. de verwerping van rationalistische reconstructies van de Bijbel),
  2. de authenticiteit van wonderen, en
  3. bestreed het idee dat christelijke spiritualiteit moet worden naar het duistere rijk van het “noumenale” moet worden verwezen.

Toen dit standpunt aan populariteit won, begonnen meer en meer mensen  de Schriften zelf te lezen. Met behulp van gezond verstand werd het idee van het allegoriseren van de Schriften en het extrapoleren van de betekenis op basis van de “geest van de tijd in twijfel getrokken. Het consequent lezen van de Schriften volgens de “grammaticaal-historische” methode leidde uiteindelijk tot  het klassieke “Dispensationalisme” en het onderscheid tussen het Joodse volk (opgevat als etnisch Israël) en de Kerk. Deze hermeneutische benadering werd min of meer geïnstitutionaliseerd door C.I. Scofield (1843-1921) en werd later gecodificeerd door Lewis Sperry Chafer (1871-1952), de eerste president van Dallas Theological Seminary.

Postmodernisme

Na de Tweede Wereldoorlog “haalde” de Amerikaanse cultuur de rest van Europa in en kwam in de postmoderne periode van wanhoop. De filosofie van Kant had geleid tot het irrationalisme van Hegel en Nietzsche — wat uiteindelijk leidde tot de ingestorte puinhopen van het Duitse nationalisme. Toen de dreiging van van het moderne rationalisme blijkbaar afnam, begon ook de reactionaire kracht van de “Fundamentalistische beweging” af te nemen. Na verloop van tijd hebben de subtiele compromissen met de grammaticaal-historische methode van interpretatie, het liberale denken van de oudere protestantse theologie weer doen opleven. De daaropvolgende “Evangelische beweging” creëerde een buffet-stijl van theologische expressie onder haar kerkleiders en leraren, variërend van charismatisch irrationalisme tot de aanvaarding van een hoogliturgische eredienst en zelfs sacredotalisme. Deze verwarring leidde tot de ontwikkeling van de “Emergent Church” beweging die beweerde dat elke vorm van traditioneel christendom achterhaald was. Een postmoderne “ideologische hermeneutiek” ontstond, die erop stond dat de Schriften slechts “gelezen” werden om een bepaalde agenda of verhaal te rechtvaardigen (d.w.z., er is geen “juiste interpretatie” meer). Deze klassiek postmoderne benadering is “gericht op de lezer” omdat het beweert dat de oorspronkelijke betekenis van de schrijvers van de Schrift in wezen onkenbaar is.

Niet alle Evangelische leraren en predikers hebben de “postmoderne wending” in hun denken gemaakt, natuurlijk. Sommigen hebben gereageerd op het nihilisme van de Emergent Church door te proberen Christendom terug te brengen naar zijn (veronderstelde) oorspronkelijke wortels en betekenis. Bijvoorbeeld, Dr. John Piper beschouwt het puriteinse tijdperk als een soort “Gouden Eeuw” van christelijke expressie en haalt daarom veel inspiratie uit de geschriften van de puriteinse verbondstheoloog Jonathan Edwards (1703- 1758). Andere theologen hebben ook hun traditionele helden (en schurken). Maar gemeenschappelijk voor de meeste van deze nieuwere tradities is een terugkeer naar de allegorische methode van interpretatie, gebaseerd op oude Griekse speculaties. En die benadering brengt de Kerk onveranderlijk terug naar de oude fouten van de vervangingstheologie….

Historisch-grammatikaal en allegorisch lezen

Met andere woorden, de hedendaagse Evangelische wereld kan verdeeld worden tussen twee primaire interpretatieve benaderingen van de Schriften: de “allegorische benadering” of de “historisch-grammaticale” benadering. Een andere manier om dit te zeggen is dat Evangelischen geclassificeerd kunnen worden onder ofwel onder de algemene noemer “Verbondstheologie” of “Dispensationalisme” (er zijn variaties van beide visies, zoals “Nieuwe Verbondstheologie” of “Progressief Dispensationalisme”, maar de basisverdeling concentreert zich op vragen met betrekking tot het gebruik van analogie in onze interpretaties). Zo zijn voorstanders van de allegorische methode om de Schrift te interpreteren in het algemeen “Verbondstheologen” (en maken daarom deel uit van de traditie van de vroege kerk om “Israël” te beschouwen als een gelijkenis, of allegorie, voor de Christelijke Kerk), terwijl voorstanders van de grammaticaal-historische methode vaak “Dispensationalisten” zijn (en daarom een duidelijke scheiding maken tussen “Israël” en de “Kerk”). Merk op dat een veelgebruikt eufemisme voor vervangingstheologie “voltooiingstheologie” is, die suggereert dat de Kerk de “voltooiing” (d.w.z., “einde”) is van Gods oorspronkelijke (d.w.z, “allegorische”) plan voor Israël…

Een “allegorische hermeneutiek” bagatelliseert de letterlijke betekenis van de tekst als slechts één van de vele lagen van mogelijke betekenissen. Het doel van interpretatie is daarom het ontdekken van de (verborgen, allegorische, etc.) betekenis van een bepaalde schrijver door het te begrijpen in het licht van de algemene “eenheid van de Bijbel.” Dit zal resulteren in een samenhangende filosofische theologie die antwoorden geeft op vragen over de zin en het doel van het leven, het doel van de geschiedenis, enzovoort. Dit is een geldige manier van de Schriften te lezen, vergelijkbaar met het gebruik van Midrash (verhalen, gelijkenissen, enz.) en Gematria, hoewel men moet begrijpen dat dergelijk gebruik van allegorie is afgeleid van de autoriteit van de duidelijke betekenis (p’shat) van de teksten zelf…

In tegenstelling tot deze benadering, probeert de “grammaticaal-historische hermeneutiek” de oorspronkelijke bedoeling van de auteur van een tekst te achterhalen door het bestuderen van de grammatica/syntaxis in de historische en culturele context. Het doel van interpretatie is daarom het ontdekken van de (enkelvoudige) betekenis van de schrijver, zoals hij bedoelde dat die betekenis aan zijn oorspronkelijke publiek zou worden meegedeeld. Dit zal resulteren in een nauwkeurig begrip van de teksten van de Schrift (exegese) die het mogelijk maakt de unieke stem van elke oorspronkelijke auteurte horen – zonder een vooropgezet theologisch systeem op te leggen om de resultaten te “filteren”.

Omdat Verbondstheologie probeert de “grote vragen” over de zin en het doel van het leven te beantwoorden, of het doel van de geschiedenis, enzovoort, allegoriseren veel Verbondstheologen het oude Israël door te beweren dat het synoniem is met de “kerk”, en dat daarom de beloften die God aan Israël deed  werkelijk aan de kerk werden gedaan. In plaats van de Christelijke kerk als iets nieuws te beschouwen – een “mysterieus” lichaam van mensen die “geënt” worden op het trouwe overblijfsel van Israël (Rom. 11,25, Ef. 3,9, Kol. 1,26-27, enz.), lezen Verbondstheologen achterstevoren, en beweren dat “Israël” geënt was in de kerk, of beter gezegd, ontkent dat er überhaupt een “enting” was bij alle….

En dit verklaart, in grote mate, de minachting voor het bestaan van de natie Israël vandaag de dag onder veel Christelijke theologen. In plaats van zich te verwonderen over het wonder van Gods voorzienigheid voor het geslacht van Jacob, door de Joden terug te laten keren naar hun oude vaderland na duizenden jaren ballingschap onder de naties – een gebeurtenis die duidelijk was geprofeteerd door Mozes (Deut. 28:64, 30:3) -geven zij vaak blijk van een stoutmoedige onverschilligheid. En deze kleinerende houding is volkomen logisch als je de beloften van God aan etnisch Israël allegoriseert als werkelijk betrekking hebbend op de Christelijke kerk. Zodra je de kerk definieert als Israël (of “heropgerichte Israël” of “voltooid Israël”), impliceer je daarmee dat etnisch Israël  een soort mislukt sociaal experiment van God was – op zijn best een objectieve les voor hen die het ware volk van God zijn.

Met behulp van dit interpretatieschema wordt etnisch Israël (simplistisch) beschouwd als een zielige voetnoot bij het falen van de mens om zich aan de voorwaarden van het verbond te houden, en het Joodse volk wordt daarom beschouwd als een levende gelijkenis (of analogie) voor hen die God’s reddend handelen door Jezus aanvaard hebben. De Joden zijn voorbestemd om “over de aarde te zwerven,” dakloos en verlaten, totdat zij berouw tonen en Jezus accepteren als hun Verlosser. Vervolging van het Joodse volk wordt daarmee stilzwijgend bekrachtigd, omdat de Joden “krijgen wat hen toekomt” omdat zij God’s grootste historische verbond van God hebben afgewezen – het geven van Zijn Zoon voor de verlossing van de wereld.

Vervangingstheologie

Merk op hoe deze manier van denken snel verder gaat dan de bewering van de Kerk dat de verbonden en en zegeningen die oorspronkelijk aan Israël werden gegeven aan de kerk toebehoren tot insinuaties dat het hedendaagse Israël onwettig is. Immers, als de christelijke kerk het ware “Israël van God” is (d.w.z. “opnieuw samengesteld Israël”), dan is het bestaan van de moderne staat Israël – en daarmee het Joodse volk een belediging en een schande voor die theologie zelf. Ondanks hun erfenis, geschiedenis, en de duidelijke beloften van God in de Schriften, wordt het Joodse volk belasterd als de “synagoge van satan,” bedriegers, ongehoorzame kinderen, voorbestemd om te dwalen in ontberingen en ballingschap (voor meer, zie Maarten Luther’s “Over de Joden en hun leugens”).  De grammaticaal-historische benadering van het lezen van de Schrift maakt ruimte voor de oorspronkelijke auteurs om voor zichzelf te spreken. Consequent lezen van de Schriften volgens deze methode zal leiden tot de conclusie dat Gods plan en doel voor het etnische Israël een zaak is van groot belang voor deHEERE, de God van Israël ( יְהוָה אלהי יִשׂראל) beschreef Zijn volk als “Zijn oogappel.” De “Koning der Joden” klaagde over Jeruzalem en de “verloren schapen van het huis van Israël” en beloofde op een dag terug te keren om fysiek te regeren over de “Stad van de grote Koning” (d.w.z. Jeruzalem). De hele missie van Jezus was inderdaad om het gevangen Israël te bevrijden in vervulling van de beloften van de Hebreeuwse profeten. Volgens de duidelijke betekenis van de Schrift staat etnisch Israël een glorieuze toekomst te wachten:

Wanneer gij in verdrukking zijt, en al deze dingen over u komen in de laatste dagen zult gij terugkeren tot de HERE, uw God, en zijn stem gehoorzamen (Deut. 4:30).
De HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot het andere, en daar zult gij andere goden dienen van hout en steen, die gij noch uw vaderen … dan zal de HEERE, uw God, uw lot herstellen en Zich over u ontfermen en Hij zal u weer verzamelen uit alle volken, waarheen de HERE, uw God, u heeft u verstrooid heeft. (Deut. 28:64, 30:3).

Hij zei: “Mensenkind, deze beenderen zijn het hele huis van Israël. Zij zeggen: ‘Onze beenderen zijn opgedroogd en onze hoop is vervlogen; wij zijn afgesneden. Profeteer daarom en zeg tot hen: “Dit is wat de Soevereine Heer zegt: O Mijn volk, Ik zal uw graven openen en en u daaruit doen opstaan; Ik zal u terugbrengen naar het land Israël. Dan zult u, Mijn volk, weten dat Ik de Heer ben, wanneer Ik uw graven open en u daaruit laat opstaan. Ik zal Mijn Geest in u leggen en u zult leven, en Ik zal u vestigen in uw eigen land. Dan zult gij weten, dat Ik, de Here, gesproken heb en het gedaan heb”, verklaart de Here” (Ezech. 37:11- 14).

Vrees niet, want Ik ben met u. Ik zal uw zaad brengen uit het oosten, en u verzamelen uit het westen. Ik zal zeggen tot het noorden: Geef op, en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters van de einden der aarde…” (Jes. 43:5-6).

Dergelijke woorden van de Hebreeuwse profeten hebben geen zin als we Israël allegoriseren als de “werkelijke” Kerk (of omgekeerd, als we beweren dat de kerk werkelijk het “opnieuw samengestelde Israël” is). Deze exegetische fout was misschien te verontschuldigen in de Middeleeuwen of zelfs tijdens de Reformatie toen er nog geen staat Israël bestond, maar sinds 1948 zien we het Joodse volk terugkeren naar het oude Beloofde Land van over de hele wereld. Am Yisrael Chai – “het volk van Israël leeft!” Hoe bepaalde christelijke leraren zo’n “megateken” uit de hemel kunnen negeren in in het licht van de uitdrukkelijke beloften dat God zijn oorspronkelijke verbondsvolk NOOIT in de steek zal laten, is daarom volkomen onverklaarbaar.

Het Nieuwe Verbond

Als een verdere herinnering, de enige verwijzing naar het Nieuwe Verbond in de gehele Tenach (Oude Testament) is te vinden in Jeremia 31:31-37, waar expliciet wordt verklaard dat het Joodse volk zal blijven bestaan als een natie zolang er een zon en maan aan de hemel te zien zijn! De eeuwigheid van Israël wordt dus gegarandeerd door de Goddelijke Belofte:

Zie, de dagen komen, verklaart de HEERE, dat Ik een nieuw verbond zal sluiten met het huis Israëls en het huis van Juda, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen op de dag dat Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te voeren, Mijn verbond dat zij verbroken hebben, hoewel Ik hun man was, verklaart de HERE. Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, verklaart de HEERE: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen, en die zal Ik in hun hart schrijven. En Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. En niet langer zal ieder zijn naaste onderwijzen en ieder zijn broeder, zeggende: “Ken den HEERE,” want zij zullen Mij allen kennen, van den geringsten van hen tot de grootste, verklaart de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en Ik zal hun zonde niet meer gedenken.” Zo zegt de HEERE, die de zon geeft tot licht bij dag en de vaste orde van de maan en de sterren voor het licht ‘s nachts, die de zee in beroering brengt, zodat haar golven ruisen – de HEERE der Zijn naam is de HEERE der heerscharen: Indien deze vaste orde voor Mijn aangezicht wijkt, verklaart de HEERE, dan zal het nageslacht van Israël voor altijd ophouden een natie voor mijn aangezicht te zijn.” Zo zegt de HEERE: “Als de hemelen boven gemeten kunnen worden, en de fundamenten van de aarde beneden kunnen worden onderzocht, dan zal Ik al het nageslacht van Israël verstoten om alles wat zij gedaan hebben, verklaart de HEERE.” Jeremia 31:31-37 (vgl. Hebr. 8:8-12)

Hebt u vandaag de zon, maan of sterren gezien? Zo ja, dan kunt u er zeker van zijn dat de etnische natie van Israël een plaats behoudt in Gods plan. De gave en de roeping van God is onherroepelijk (Rom. 11:29).

De kerk is geënt in de Olijfboom van Israel

De Kerk moet onthouden dat zij door genade geënt is in de Olijfboom van Israël en deelgenoot gemaakt is van de verbonden die oorspronkelijk aan Israël gegeven waren. Dit wordt verder bevestigd door Paulus’ onderwijs over nationaal Israël, gevonden in Romeinen 9-11. Blijkbaar heeft Johannes Calvijn dit begrepen en en behield de integriteit van de woorden van de profeten van Israël:

Ik breid het woord Israël uit tot het gehele volk van God, overeenkomstig deze betekenis: Wanneer de heidenen zullen binnenkomen, zullen ook de Joden terugkeren van hun afvalligheid tot de gehoorzaamheid van geloof; en zo zal de redding van het gehele Israël van God voltooid worden, dat van beiden moet worden verzameld, en wel op zo’n manier dat de Joden de eerste plaats krijgen, omdat zij als het ware de eerstgeborenen zijn in Gods gezin. … daar de Joden de eerstgeborenen zijn, moet hetgeen de profeet verkondigt in vervulling gaan, vooral bij hen want de Schrift noemt het hele volk van God Israëlieten, het moet worden toegeschreven aan de voorrang van die natie, die God had verkozen boven alle andere naties… God heeft duidelijk voor zichzelf een bepaald zaad, zodat zijn verlossing effectief zal zijn in zijn uitverkoren en eigenaardig volk… God was niet onachtzaam aan het verbond dat hij had gesloten met hun vaders had gesloten, en waarmee hij getuigde dat hij volgens zijn eeuwig voornemen dat volk liefhad natie; en dit bevestigt Hij met deze opmerkelijke verklaring, dat de genade van de goddelijke roeping niet nietig kan worden gemaakt. (Calvijns Commentaren, Vol. XIX, Brief aan de Romeinen, Baker Book House, 1981, p.
434-440.)

De meeste Verbondstheologen zullen niet zeggen dat zij in principe “anti-Israël” zijn… Sommigen van hen dringen erop aan dat Israël – net als iedere andere seculiere staat – beoordeeld moet worden volgens de principes die in internationaal recht en daarom geen voorkeursbehandeling mag krijgen. Bijvoorbeeld, in zijn artikel, “Hebben Joden een Goddelijk Recht in het Beloofde Land?”, noemt John Piper het Joodse volk “een volk dat zich niet aan het verbond houdt” zonder goddelijk recht op het land dat onvoorwaardelijk beloofd is aan de nakomelingen van Abraham. Piper beweert dat “zowel de gezegende status van het volk en het bevoorrechte recht op het land afhankelijk zijn van Israëls naleving van het verbond dat Godmet haar” (ibid). Deze conclusie is alleen in overeenstemming met de Schrift als een allegorische methode van interpretatie wordt gebruikt, omdat Brit bein Ha-Betarim, het verbond “tussen de delen” (Gen. 15) duidelijk een onvoorwaardelijk verbond was, waarop de apostel Paulus later een beroep deed om om de doctrine van “rechtvaardiging door geloof” uit te leggen.

Verbondstheologen zeggen soms dat het Mozaïsche verbond een “addendum” of “codicil” was op dit eerdere en meer fundamentele verbond. Als dit waar is, hoe kunnen zij dan beweren dat dat het Joodse recht op het land daardoor voorwaardelijk is geworden? Heeft God onvoorwaardelijk gezworen om het beloofde land aan de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob te geven, of deed Hij dat niet? Als Hij dat deed, waarom dan het voorwaardelijke verbond van Sinai dat 400 jaar later werd gegeven? Om de vraag anders te stellen anders gezegd, belooft God onvoorwaardelijk redding aan hen die op Hem vertrouwen, of is is redding afhankelijk van iets dat wij toevoegen aan Gods werk? Is redding door genade door geloof alleen of is het door genade door geloof plus goede werken? Dr. Piper stelt dat aangezien het Joodse volk een “verbondsbrekend volk” is, zij geen goddelijk recht hebben op het land. In overeenstemming met de leer van de Verbondstheologie, moet hij dan beweren dat 1) redding in Christus het soevereine werk van God is en 2) de Mozaïsche Wet (of op zijn minst een deel ervan) nog steeds functioneert in het leven van de Christen. Maar laten we even reëel zijn. Hoeveel “christenen” overtreden de geboden van de morele wet van God? Hoeveel overtreden het allereerste gebod, namelijk om de HEERE God lief te hebben met heel hun hart, ziel, verstand en kracht? En hoevelen overtreden het tweede grote gebod om anderen lief te hebben zoals zij zichzelf liefhebben? Als christenen tekortschieten in het naleven van deze geboden, verliezen zij dan hun erfenis in de komende wereld? Zijn zij onderworpen aan dezelfde vervloekingen die zijn opgelegd door het verbond gemaakt bij Sinaï? Als zulke theologen consistent willen zijn met betrekking tot deze vragen, zouden zij moeten bevestigen dat zij dat doen. Christenen zijn, net als Joden, onderhevig aan het verlies van de zegen omdat zij breken de voorwaarden van het verbond met God, en de zekerheid van redding is daarom in in gevaar gebracht…

Verbondstheologie is anti-joods

Verbondstheologie (en de vervangingstheologie die het impliceert) is een gevaarlijke en valse doctrine die consequent heeft geleid tot antisemitisme en valse eschatologische opvattingen. Vervangingstheologie maakte deel uit van de theologische rechtvaardiging van Hitler’s holocaust van het Joodse volk (die zelf de logische voltooiing was van het antisemitisme van Maarten Luther). Net zoals wij geloven dat God Zijn beloften aan de Kerk zal nakomen, geloven wij dat Hij Zijn beloften zal nakomen aan nationaal Israël – inclusief het toekomstige herstel van Israël als het “hoofd der volken” tijdens het koninkrijk van God op aarde. Elke theoloog die etnisch Israël beschouwt als een mislukt sociaal experiment dat werd verdrongen door de Kerk is anti-(in plaats van) Israël (of erger nog, anti-Joods), ongeacht welke retorische middelen worden gebruikt om dit sentiment te verfijnen. Wanneer de HEERE Jesjoea terugkomt op aarde, gaat Hij rechtstreeks naar nationaal Israël, en naar Jeruzalem in het bijzonder. Daar zal Hij eindelijk worden ontvangen als Israëls Koning en Verlosser en zal Hij regeren tijdens het beloofde Duizendjarige Rijk. De Vierde (d.w.z. Duizendjarige) Tempel zal worden gebouwd (Ezech. 40-48) en de volken zullen naar Jeruzalem komen om hulde te brengen aan de HEERE, de God van Israël. Alle volkeren zullen het feest van Sukkot vieren, en zij die weigeren zullen door droogte worden geteisterd (Jes. 4:2-6; Zach. 14:17-18).

Gebruikmakend van analogische redeneringen, moeten Verbondstheologen aannemen dat Jezus op dit moment gezeten is op de troon van David…. Er is geen “toekomstige vervulling” van Israëls herstel, geen “Messias” van het Joodse volk, etc., omdat de Kerk zelf Israël is. Als op een dag nationaal Israël zich zal keren en en Jezus aanvaarden als hun Messias en Koning, zal de Kerk gerechtvaardigd worden, en “de eersten zullen de laatsten zijn”. Meer kun je niet zeggen over etnisch Israël, althans vanuit dit perspectief…. De manifestatie van het Koninkrijk van God op aarde is niet alleen geestelijk (d.w.z. in de harten van van hen die geloven) maar ook fysiek. Er is een komende dag van Verdrukking en Verlossing voor het Joodse volk in Israël. Inderdaad, Jeruzalem is de meest voorkomende plaatsnaam in de Schriften, die meer dan 800 keer wordt genoemd. Jeruzalem is ook de naam van het komende paradijs van God dat neerdaalt op de aarde na de duizendjarige heerschappij van de Messias (Openb. 3:12, 21:2,10). Kortom Jeruzalem – zowel geestelijk begrepen als fysiek – was, is, en zal zijn waar de actie is!

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *