Het Judaïsme van Paulus

Kun je “Joods” zijn, als je geen “Jood” bent?

Als je “Joods” bedoelt als een religieuze identiteit, dan kun je Joods zijn als je het geloof en de gebruiken van het Jodendom volgt, ongeacht je afkomst of etniciteit.


Het verschil tussen “Jood” en “Joods”

Joods is een bijvoeglijk naamwoord dat kan worden gebruikt voor iemand die vanwege zijn herkomst (en besnijdenis) deel uitmaakt van het joodse volk. Of voor al datgene wat zo iemand kenmerkt: het “jodendom” dat iemand van joodse herkomst beoefent.

Maar “Joods” kan ook gebruikt worden om de gedachten, het gedrag,  en de instituties te karakteriseren van mensen die niet Joods zijn vanwege hun herkomst, maar alleen vanwege hun manier van denken en gedragen. Dan gaat het om niet-Joden die de normen en waarden hanteren of de praktijken beoefenen die normaal gesproken tot het Joodse volk worden gerekend.

Er is dan zoiets als een culturele Joodse identiteit.

Dan kun je ook zeggen dat er veel Joden zijn die helemaal niet “Joods” zijn, omdat ze het denken en het gedrag in de praktijken van het Jodendom niet vertonen. Het denken, geloven en het gedrag maakt iemand dus “Joods”, ook zonder dat hij of zij tot het Joodse volk behoort op grond van de herkomst. Ondanks het feit dat we normaal gesproken de culturele identiteit en de nationale identiteit met elkaar identificeren.

Paulus en de joodse identiteit

Het is algemeen bekend dat de apostel Paulus tegenstander was van de besnijdenis voor niet-joden. Ondanks het feit dat het aan niet-joden die Jezus volgden een voordeel zou geven om besneden te zijn en deel te gaan uitmaken van het joodse volk. Paulus heeft de onbesneden niet-joden die Jezus als Messias hadden aanvaard als gelijkwaardige leden van Gods familie gezien. Net als het joodse volk waren zij kinderen van Abraham en erfgenamen van de belofte. De eschatologische verwachting was immers dat uiteindelijk alle volkeren Israël zouden navolgen in de aanbidding van de ene God van de mensheid, wat voor Paulus een zekerheid was, gebaseerd op de opstanding van Jezus als Messias.

De klassieke interpretatie van Paulus brengt nu met zich mee, dat Paulus de Joodse identiteit op grond van herkomst en dus ook de besnijdenis niet langer relevant vond. De identiteit van een Jood naar herkomst zou dan geen waarde meer hebben. De klassieke opvatting zegt immers, dat Paulus in zijn eigen leven van het Jodendom overging naar het Christendom. Paulus zou de praktijken van het Jodendom hebben opgegeven en zou niet langer in gedrag en opvattingen Joods genoemd kunnen worden. Paulus is dan weliswaar Joods in zijn herkomst geweest, maar niet religieus in de praktijk van zijn leven omdat hij zich tot het Christendom bekeerd zou hebben.

In deze benadering van Paulus lijkt het vanzelfsprekend dat er geen verschil is tussen “Joods zijn” en “een Jood zijn.” Het lijkt ondenkbaar dat iemand het Jodendom als geloofsovertuiging en praktijk aanvaard, zonder te behoren tot het Joodse volk in etnische zin.

Paulus’ positieve waardering van het “Joods zijn” en niet langer “Romeins”

Er is een passage in de brief aan de Romeinen die toch een ander licht kan werpen op deze kwestie. Paulus zegt hier (Rom. 2:25):

“de besnijdenis heeft wel nut als u de wet houdt, maar als u een overtreder van de wet bent, is uw besneden zijn tot onbesneden zijn geworden.”

De besnijdenis heeft wel nut? Waarom zou Paulus dat zeggen als de besnijdenis en het Jodendom geheel en al tot het verleden behoren? Heeft de besnijdenis dan nut voor een christen die de wet houdt? Maar als een Joo daaderkelijk de Torah onderhoudt als (etnisch) Joods, dan is hij inderdaad een leraar van de volkeren! Paulus is nog steeds in gesprek met de Jood uit Rom. 2:19:

En u bent van uzelf overtuigd dat uw gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen, een leermeester van jonge kinderen, omdat u in de Torah de belichaming van de kennis en van de waarheid hebt.

Wanneer een Jood zijn besnijdenis waarmaakt – op grond van een waarachtige besnijdenis van het hart, d.w.z. op grond van geloofs(vertrouwen) – dan heeft hij inderdaad deze rol te vervullen tegenover de volkeren!

Het wordt duidelijker in vers 26:

“als dan een onbesnedene de verordeningen van de wet in acht neemt, zal zijn onbesneden zijn dan niet tot besnijdenis gerekend worden?”

Paulus spreekt hier over niet joden, onbesnedenen, die de verordeningen van de wet in acht nemen, zonder dat te veroordelen. Het gaat hier niet om niet-joden die de Torah van de zonen van Noach houden. Op geen enkele manier zou een niet-jood door het houden van de zeven geboden van het verbond van Noach opgevat kunnen worden als een besnedene. Paulus bedoelt hier dus niet-joden – mensen die niet door een formele bekering tot het joodse volk zijn gaan behoren, dus de etnische identiteit niet hebben – die zich aan de Joodse Torah houden. Vrijwillig doen wat de Torah aan het Joodse volk als verplichting oplegt.

Vers 27 geeft daar nog een extra dimensie aan, omdat Paulus daar spreekt over iemand die “overeenkomstig de natuur (de herkomst) onbesneden is, maar die de Torah (wet) volbrengt.” Dat is nauwelijks gezien in de klassieke interpretatie van Paulus. Zegt Paulus hier dat de wet kan worden volbracht, dan bedoelt hij niet dat iemand zich zijn hele leven letterlijk aan alle voorschriften heeft gehouden. Maar wel dat iemand de Torah als maatstaf heeft bevestigd, heeft bestudeerd en innerlijk gemaakt, en de geboden en verboden ook daadwerkelijk gedaan heeft – of althans geprobeerd heeft die zo goed mogelijk te doen. Iemand die dus niet etnisch Joods is, wordt hierdoor Paulus aanvaard als iemand die in zijn denken en gedrag Joods is, dat wil zeggen Torahgetrouw leeft.

De kenmerken van het Jood zijn, in het openbaar, liggen niet opgesloten in de etnische herkomst, de besnijdenis, de kleding, of welk ander uiterlijk kenmerk dan ook. Maar “hij is Jood die het in het verborgene is”, dat is: wie zich gedraagt als een Jood door de wet te vervullen, denkt als een Jood die de God van Israël vereert, die de afgoderij in zijn handelen maar ook in zijn denken afwijst. En dan zegt vers 29 dat dit innerlijke Jood zijn nu precies de besnijdenis van het hart betekent, en dat is een Jood zijn naar de geest en niet naar de letter.

Een Joodse identiteit buiten het Joodse volk om

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat er voor Paulus een verschil is tussen het etnische Jood zijn zonder besnijdenis van het hart, en het religieuze Jood zijn, met besnijdenis van het hart met of zonder besnijdenis van het vlees.

Die besnijdenis van het vlees heeft wel nut voor diegenen die de Torah als Joden, op Joodse wijze onderhouden. Maar dat  is niet de hoofdzaak. Leven vanuit de besnijdenis van het hart, dat wil zeggen op een geestelijke wijze leven, dat is een leven volgens de Torah, en dat is een mogelijkheid zowel voor etnische Joden als voor niet-Joden die Jezus navolgen – en dan vinden we later in hoofdstuk 8:2 dat wie naar de geest wandelen, op grond van deze besnijdenis van het hart, een leven leiden waarin “de rechtvaardige eis van de Torah” wordt vervuld.

Culturele bekering: afstand doen van de niet-joodse cultuur

Paulus wilde niet dat niet-Joden die de Messias Jezus hadden aanvaard nu ook in etnische zin Joods zouden worden. Het was niet nodig voor volgelingen van Jezus om daadwerkelijk tot het Joodse volk te gaan behoren. Ze waren al kinderen van Abraham. (Hoe begrijpelijk ook, omdat het voor de hand lag als volgelingen van een joodse Messias nu ook de culturele en religieuze kenmerken van het Jood-zijn over te nemen.)

Nadrukkelijk echter wilde Paulus dat deze volgelingen van Jezus uit de volkeren zich zouden afkeren van al datgene wat hen als niet-Joden bepaald had, namelijk de cultus in de Romeinse wereld van de afgoden, de huisgoden van de familie en de keizercultus. Zij moesten zich ook afkeren van de Romeinse wetgeving b.v. over het huwelijk en toegestane relaties, zoals nadrukkelijk blijkt uit 1 Kor. 6 en 7.  Dergelijke vormen van immoraliteit en afgoderij waren in strijd met de navolging van de Joodse Messias.

Deze niet-joodse volgelingen van Jezus zijn weliswaar niet “onder” de wet maar tegelijkertijd worden ze opgeroepen tot “het in acht nemen van de geboden van God” (1 Kor. 7:19). Een leven “onder de wet” lijkt voor Paulus te betekenen dat men een slaaf van mensen zou zijn. (1 Kor. 7:23). Of misschien betekent het wel dat iemand zijn behoudenis opvat als een resultaat van een prestatie, namelijk het voldoen aan de Torah opgevat als een veelheid  van aparte opdrachten. Daarin komt het belang van de besnijdenis van het hart en het geloof onvoldoende tot uiting. Men kan de gerechtigheid niet vinden buiten de besnijdenis van het hart om – dus zonder liefde tot God, zonder vertrouwen in de beloften van de Heer. Gerechtigheid wordt niet gevonden in de “werken van de wet” (Rom. 9:32), maar in het volbrengen van de rechtvaardige eis van de Torah in een geestelijk leven. De Torah is immers ‘geestelijk’, zoals we lezen in Rom. 7:14, “want wij weten dat de wet geestelijk is.” Het wandelen naar de geest – in Rom. 8:2, is dan ook een volbrengen van de Torah die geestelijk is. De gerechtigheid van God ligt in het geloof (de besnijdenis) van het hart. (En dat betekende voor Paulus uiteraard ook een aanvaarding van de bijzondere daad van God in het zenden van de zoon die “de zonde heeft veroordeeld in het vlees’, d.w.z. die zonde volledig als macht heeft gedemonstreerd.)

Het zou trouwens voor niet-Joden in de navolging van Jezus vanzelfsprekend zijn dat zij zich hadden bekeerd van de afgoden om nu de levende en waarachtige God dienen – 1 Thess. 1:9. Voor buren en familie zou het oordeel voor de hand liggen, dat iemand die niet langer de afgodendienst, inclusief alle praktijken in het familieleven en in de keizercultus volgt, nu Joods denkt en zich Joods gedraagt. Zelfs wanneer dat niet betekende dat iemand in etnische zin Joods geworden was.

Paulus is geen Rabbijnse Jood

Ik wil hiermee niet zeggen dat Paulus simpelweg het Jodendom van zijn tijd heeft bevestigd. Dat blijkt juist uit het vervolg van de Romeinen 10 waar hij – mijns inziens ten onrechte – een extreme tegenspraak ontwerpt tussen geloof in de opgestane Messias en het voldoen en gehoorzamen aan de gerechtigheid die uit de wet is – die immers uit een veelheid van opdrachten is samengesteld. Het geloof is hier niet langer de voorwaarde van het volbrengen van de Torah maar de vervanging daarvan. Daarin is Paulus te radicaal geweest.

Maar dat neemt niet weg dat ook hij gezien heeft dat niet-joden die volgelingen van Jezus willen zijn, in een bepaalde zin van het woord “Joods” moeten denken en leven. De enige consequente uitleg van Paulus zou wel eens kunnen liggen in het zogenaamde Messiaanse Jodendom.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *