En God gaf een mosterdzaadje

Zo wordt er soms vanuit associaties en vrije invallen heel vroom gesproken. Wat is bij voorbeeld de betekenis van het “geloof als een mosterdzaadje”?

“Als Gods Geest je de gave van geloof geeft gaat het niet om de kwantiteit van jouw geloof, maar om de kwaliteit van Gods eigen geloof.”

Wat betekent dat? Heeft het geloof een graad, een kwantititet? Een meer of minder gelovig zijn? Het is denkbaar dat we zó over vertrouwen spreken dat in meerdere of mindere mate kan voorkomen. Zeker. Maar is dat de strekking van de gelijkenis van het mosterdzaadje?

Nu wordt er wel iets gewaagd in deze exegese en dat is de gedachte dat het mosterzaadje niet verwijst naar het geloof van de discipelen of naar het onze, maar naar het geloof van God. Dat verandert noodzakelijk de betekenis van het woord geloof. God is niet iemand die “vertrouwen” in iets hoeft te stellen. Hij weet. Hij hoeft niet vol vertrouwen te handelen, omdat Hij weet dat Zijn wil alles voortbrengt. Hij spreekt en het is er. Is dat iets wat we onder “geloof” kunnen verstaan? Is dat Gods “eigen geloof”?

De andere betekenis van “geloof”, niet als vertrouwen, maar als “trouw” komt wel voor. Als over het geloof van Christus wordt gesproken bij voorbeeld, dan gaat het eerder over Zijn trouw. “Pistis” kan immers die beide betekenissen hebben. Is dat dan een “geloof” van God te noemen, Zijn trouw?

We lezen verder:

“Door de gave van geloof plant de Heilige Geest een deel van Gods eigen geloof als een mosterdzaadje in je hart om het onmogelijke mogelijk te maken. Op een dag vroegen de discipelen aan Jezus om hun geloof te vermeerderen. Hij antwoordde hen: Als jullie een geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou jullie gehoorzamen (Lucas 17:6).”

De discipelen vragen om een versterking van hun geloof. Ze beseffen dat hun vertrouwen op Christus nog weifelend, aarzelend is. Het gaat dus om het woord “pistis” in de betekenis van “vertrouwen stellen op”, wat naar mijn mening een “geloof van God” volledig uitsluit. Maar hoe kan dit geloof dan groeien? Jezus verwijst naar het mosterdzaadje om dat duidelijk te maken. Het is een onooglijk zaadje, het kleinste dat in die tijd bekend was. Toch groeit het uit tot een enorm sterke plant. Door te vertrouwen op God zou ook het geloof van de discipelen voldoende zijn, sterk genoeg om te doen en spreken wat nodig was – zonder te kijken naar de eigen onvolkomenheden. Het geringste geloof in Christus is dus al voldoende als het een groeiend geloof is, en niet op de omstandigheden ziet, en niet naar zichzelf kijkt, maar naar Christus alleen. Dán kan het – metaforisch – zelfs de moerbeiboom, met zijn enorm vertakte wortelstelsel, uit de grond rukken.

Op grond van deze uitleg is het vervolg van onze tekst nu duidelijk te zien als een schijnredenering:

“Toen Jezus zei: Heb geloof van God! daagde Hij zijn discipelen uit om zich open te stellen voor de gave van geloof, die hen in staat stelt dezelfde wonderen te doen die Hij heeft gedaan.”

In de eerste plaats: er kan geen sprake zijn van een “geloof” van God in deze zin van “vertrouwen” hebben in de uitkomst van een woord. God gelooft niet dat Hij wonderen kan verrichten. Dat weet Hij.

In de tweede plaats gaat het niet om geloof dat wonderen verricht, maar om geloof dat niet op de eigen zwakte en niet op de omstandigheden let. Een besef van eigen zwakte – mosterdzaad – wordt verbonden met de grootte van de Persoon in Wie wij geloven,. En vanwege Zijn grootheid wordt dat samen tot een geloof dat niet per se wonderen, maar wel het voor ons onmogelijke doen kan of ervaren kan. (En dat is dan de moerbeiboom.)

Over “wonderen” gaat het niet, want het wonderlijke zit in de vergelijking als een aanduiding van het voor ons schijnbaar onmogelijke. Het gaat om het vertrouwen in de dingen die God kan doen, niet om het vertrouwen dat wij in geloof iets kunnen. Geen geloof in jezelf stellen, maar alleen alles van Hem verwachten is de sleutel voor dit geloof. Geloof IN de Heer Jezus is dus de pointe. Geloven in Hem voor wie niets onmogelijk is. Niet het “eigen” geloof van God ontvangen.

Wat moeten we dan zeggen van de pointe in dit artikel?

“Het enige wat belangrijk is, is de oorsprong van het geloof: het moet Gods eigen geloof zijn.”

Dat het berust op de onware gelijkstelling van “geloof” als vertrouwen in Christus, met “pistis”, d.w.z  “trouw” van Christus. Dat geloof, trouw en vertrouwen door één en hetzelfde woord kunnen worden uitgedrukt, betekent echter niet dat we zomaar van de ene naar de andere betekenis mogen springen, of de ene betekenis daar mogen gebruiken waar de context een andere voorschrijft.

Gebruik je verstand! Deze uitleg is onwaar, exegetisch niet verantwoord.

Maar waarom zal iemand zo’n uitleg geven? Waar wil de exegeet in dit geval naartoe? De ruimere context vinden we natuurlijk op de website waar deze tekst vandaan komt. Je zult al snel merken dat het idee van “wonderen”, die “wij”doen, d.w.z. Die Gods geloof in ons schenken kan, een grote rol speelt. Het is een charismatisch hyper-geloof dat hier aan de orde gesteld wordt. Geloof in wonderen moet worden opgeroepen, gecultiveerd, door allerlei exegesen worden onderbouwd. Mensen “geloven” daar niet zo in. De schrijver wil dat mosterdzaadgeloof van jou laten groeien, totdat je ontdekt dat – niet jij natuurlijk – maar dan steeds andere mensen, leiders, begaafden met de heilige Geest, al die wonderen verrichten in Gods naam waar jij zo naar hunkert. Resultaat? Er is toch iets mis met jou. Er gebeuren geen wonderen om je heen. Gods werken worden niet in jou zichtbaar.

Gelukkig heb je nog altijd de wonderbare gave van het vullen van de collectezak. Amen?

Dit is de website van het artikel dat we hier hebben besproken.

 

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, Meditaties (2). Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *