De Wet en het Verbond

De Wet van Mozes is aan Israël gegeven in de context van een Verbond. Wat moeten we echter onder een verbond verstaan?

Het allereerste wat we dan moeten vaststellen, is, dat een verbond een formeel en wettig contract is tussen twee partijen. Het is wat we in het Nederlands een verbintenis noemen. Twee partijen gaan tegenover elkaar een verplichting aan. In de wereld van de Bijbel kan het woord voor verbond, berith, gewoon worden gebruikt voor contracten tussen twee gelijkwaardige partijen, twee individuen in de context van het economische handelen. Wanneer ik van jou iets koop, en ik betaal jou de afgesproken prijs en jij levert wat ik heb gekocht, vervullen wij beiden een verbond, een contract. En zo werkte dat ook in Bijbelse tijden.

Maar het Verbond waar wij het nu over hebben, is een bijzonder geval. Dit is een contract tussen twee ongelijke partners. Wanneer een koning een ander land aan zich had onderworpen, werd er een verbond gesloten van “suzereiniteit”. De suzerein was degene die rechten had over zijn vazal. God had Israël uit Egypte bevrijd, uit 430 jaar slavernij verlost. Hij had daardoor Israël tot Zijn volk gemaakt. Hij was de suzerein, en Israël was Zijn vazal. Israël was afhankelijk van de bescherming van God. Maar tegenover deze bevrijding en verlossing stonden wel verplichtingen. Zo werd een contract tot stand gebracht. God maakte bepaalde beloften en het volk antwoordde met het doen van beloften.

In het kader van dit Verbond, waarover wij horen vanaf Exodus 20 tot en met het einde van Deuteronomium, belooft God een beschermende, een weldoener en een verlosser voor Israël te zijn. Hij staat garant voor de zegeningen die Israël in het land zou ontvangen. De belofte van het volk staat daar tegenover. Want de zegen van God is afhankelijk van de gehoorzaamheid van het volk. Het Verbond legt vast welk gedrag van de vazal kan worden verwacht. De Wet is niets anders dan de beschrijving van de gedragsregels waaraan het volk moet voldoen, zodat God ook Zijn beloften zal vervullen.

Het Verbond zoals we dat vinden vanaf Exodus 20, kent zes fundamentele elementen.

1. De preambule.

Hierin worden de partijen van het contract omschreven. Dit is een verbond tussen de God van Israël, en het volk Israël.

2. De proloog.

Hierin wordt uitgelegd op welke manier de twee partijen elkaar hebben leren kennen. De proloog van Exodus 20 is kort en eenvoudig: “Ik ben de Here, uw God – dat is de ene partij – Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft” – de andere partij is dus het volk dat uit Egypte is bevrijd.

3. De stipulaties.

Daarna komen de bijzonderheden van het contract, de voorwaarden waaronder dit contract geldig is en wordt uitgevoerd. Israël wordt geacht zich te houden aan geboden, verordeningen, instellingen die hun gedrag tot in detail vastleggen.

4. De sancties.

Dit zijn de zegeningen en de vervloekingen. De zegeningen worden geacht te bevorderen dat Israël zich aan Gods geboden houdt. Ze vormen een positieve stimulans. De vervloekingen zijn als negatieve stimulans bedoeld, en werken als waarschuwingen voor het volk om te beseffen dat er consequenties zijn verbonden aan het overtreden of negeren van de voorwaarden van het verbond.

5. De getuigen.

Elk contract dat wordt gesloten kent ook getuigen, die in staat zijn getuigenis af te leggen van de afspraken die door de partijen zijn gemaakt. Regelmatig komen we vanaf Exodus 20 dan ook tegen, dat God de hemel en de aarde aanroept als getuige tegen jullie. De hele schepping zal zich tegen Israël keren, wanneer zij het Verbond niet gehoorzamen.

6. De documenten.

Tenslotte is er een clausule in het contract die vastlegt dat het belangrijk is om een kopie te maken van de stipulaties, de geboden en verboden et cetera in het contract. Wanneer Mozes afdaalt van de berg draagt hij twee stenen tafelen met zich mee. Meestal wordt dat voorgesteld alsof er vijf geboden staan op de eerste tafel en vijf geboden op de tweede tafel. Het is echter denkbaar dat hij twee complete kopieën bij zich draagt van alle 10 geboden. Elke partij moest immers een kopie hebben. In de “Ark van het Verbond” werden daarom de twee stenen tafelen geplaatst, de kopie van God en de kopie van Israël.

Zoals Jezus gezegd heeft, “als jullie Mij liefhebben, dan zullen jullie Mijn geboden bewaren.” Liefde voor God wordt getoond in de gehoorzaamheid, niet door woorden en dat is precies de essentie van het Verbond.

Twee geboden in het Oude Testament functioneren als de hermeneutische regel voor alle andere geboden. Aan deze twee geboden “hangt de wet en de profeten.” Het is een samenvatting van de uiteindelijke bedoeling van het Verbond, en daarmee het principe van de interpretatie van de stipulaties van het Verbond. Het eerste is te vinden in Deuteronomium 6:5, “u zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met heel uw ziel en met hele kracht.” In het tweede komt uit Leviticus 19:18, “u moet uw naaste liefhebben als uzelf, Ik ben de Here.” Als wij met effect inzicht deze beide geboden zouden kunnen uitvoeren, dan zouden wij de andere geboden niet eens nodig hebben.

De 10 geboden kunnen nu volgens deze beide grote geboden worden ingedeeld. Wanneer we lezen en Exodus 20 “u zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben”, is dat een uitvloeisel van de opdracht in Deuteronomium om God lief te hebben met heel ons hart. De opdracht om geen beeld van een afgod te maken, en de naam van God niet te misbruiken, zijn dat eveneens. Het vierde en laatste gebod dat een uitvloeisel is is de opdracht om de sabbat te houden. Door deze vier geboden te houden dat wij God liefhebben door Hem te gehoorzamen.

Nu is het wel belangrijk dat we niet in staat zouden zijn geweest om deze geboden af te leiden uit het eerste en grote gebod alleen. Wanneer we zeggen dat we God moeten liefhebben et cetera, is het niet meteen duidelijk dat we geen beelden mogen maken, dat we naast God geen andere “goden” zouden mogen aanbieden en al helemaal niet dat we de opdrachten voor de sabbat zouden moeten houden. Liefde voor God op zichzelf genomen heeft deze concrete inhoud niet.

Maar datzelfde geldt voor de overige zes geboden die met onze relatie tot anderen te maken hebben. Ook deze geboden kunnen niet zonder meer worden afgeleid uit de opdracht om de naaste lief te hebben als jezelf. Vandaar dat bij Paulus de term “samenvatting” wordt gebruikt. Eerst heb je het geheel van de geboden, en daarna pas kan het worden samengevat. Deze zes geboden zijn het eren van vader en moeder, het verbod op moord en overspel en diefstal, de opdracht om geen vals getuigenis af te leggen, wat elk soort van liegen inzicht bevat, en tenslotte dat je niets zult begeren dat aan een ander toekomt.

We hebben dus de twee grote geboden, en we hebben de 10 geboden. Maar als we gaan tellen in het Oude Testament komen we nog 601 geboden tegen. Samen zijn dat dus 613 geboden. En elk van deze 601 geboden is op een of andere wijze ofwel met het eerste, ofwel met het tweede gebod verbonden. De Rabbijnen hebben een mooie uitdrukking voor deze samenhang tussen een gebod en verschillende andere geboden. Een gebod kan een “vader” zijn voor een veelvoud van andere geboden, de “kinderen”. Zo kan het gebod om geen vals getuigenis af te leggen inderdaad verschillende soorten van liegen omvatten: laster, roddel, het aantasten van iemands reputatie, een valse getuigenverklaring in een rechtszaak et cetera.

(Wordt vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in Chr. Ethiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *