Voortaan Sarai tegen Sara zeggen – schendt dat een verbod? [Antwoord] Daar [Genesis 17:15], was het tot Abraham dat de Heilige, Gezegend zij Zijn naam, zei: “Sarai, uw vrouw, gij zult haar naam niet Sarai noemen, maar Sarah zal haar naam zijn.” Berachot 13a
[Emmanuel Lévinas in A L’heure des nations – p. 99] Is dit een nieuw verbod? Een verwante bijzaak? Of, integendeel, een essentieel probleem voor “een tijd die overvloeit van herinneringen?” Zal de conditie van de vrouw voor altijd onafscheidelijk blijven van het bezittelijk deel dat de tweede lettergreep bevat 1)– of blijft het de vervorming van een woord dat, in het geval van Abrahams vrouw, de soevereiniteit van een prinses betekent? 2) Persoon [is zij]! De nieuwe naam betekent ook de soevereiniteit van een vrouw, die in een mannelijke wereld altijd het risico loopt te worden gezien als een ding dat men moet bezitten. 3) De dramatische ambiguïteit van de vrouw, die haar slechts de folkloristische suprematie van de vrouw schenkt, gevierd in een lied, maar toch eigendom; bezongen, maar een speeltje – niet in staat tot validatie tegenover de mensheid als een die boven de lokale omgeving uitstijgt om een prinses te zijn voor de hele mensheid.
De dramatische ambiguïteit van het vrouwelijke dat verdwijnt in de wereld van Abraham die het verleden overstijgt. 4) Zij heeft voortaan de waardigheid van de persoon, haar volheid hervonden en treedt toe tot de hoogste roepingen van de mens. Deze ontologische correctie wordt door God juist aan de echtgenoot aangekondigd. 5) Abraham zal weldra horen (Genesis 21:12): “En in alles wat Sara tot u zegt, gehoorzaam haar stem. 6) ” In de profetie zelf, een mogelijke ondergeschiktheid van de mannelijke profetie aan de vrouwelijke.
- Namelijk de “i” die haar naam tot mijn prinses maakt.
- Omdat de naam “Sarai” dan onzichtbaar blijft maken, wat haar status als Sarah – krachtens de belofte – feitelijk is: moeder van vele volkeren.
- Zelfs wanneer dat “bezit” overwegend wordt gezien als een opdracht tot zorg. De “natuurlijke” orde is – “naar uw man zal uw verlangen uitgaan en hij zal over u heersen” – d.i. zorgend over u leiding nemen – Genesis 3. Maar hier krijgt in de belofte al een anticipatie op de uiteindelijke bevrijding van deze asymmetrie een plaats.
- Juist wanneer Abram – de “sterke vader” de belofte krijgt dat hij aan de oorsprong (als vader ook in geestelijke zin) staat van een “menigte van volkeren”, krijgt ook Sarai een andere “plaats” toegewezen.
- Dat is wellicht omdat Abraham haar die plaats ook moet schenken, d.i. erkennen. Er wordt hier geen “oorlog tussen de sexen” beoogd.
- “Haar stem”, dus niet alleen aan datgene wat zij nu in Naam van een ander zegt, maar aan haar zelf, die als profetes in haar spreken het absolute vertegenwoordigen kan.