Het politieke denken van de wereld begint bij overwegingen over het karakter van de klassieke polis, de Griekse stadstaat. Hoe kan deze stedelijke samenleving bestaan? Zijn er niet in elke menselijke samenleving zulke grote en tegengestelde krachten, dat elke gemeenschap gedoemd is ten onder te gaan in anarchie? De Griekse polis bestaat als een harmonie van deze tegenstellingen. De polis is agressief tegenover de vijanden van de staat. Alle burgers moeten bereid zijn geweld te gebruiken om de vijand buiten de deur te houden. Vandaar de al zeer oude gedachte (bij de filosofoof Heraclitus) dat de strijd of de oorlog de “vader is van alle dingen.” Het geweld is de bron van alle cultuur maar ook de vernietigende kracht die aan alle vrede een einde kan maken. De Griekse goden die als de eigenlijke hoeders van de staat worden gezien, ontlenen hun betekenis aan de noodzaak om de staat te bewaren tegen de vijanden maar ook te voorkomen dat de gewelddadige krachten binnen de staat worden ingezet. Vijanden van buiten en vijanden van binnen moeten gelijkelijk bestreden worden. Het is de taak van de concrete politiek om de harmonie tussen deze tegenstellingen tot stand te brengen en te bewaren.
Elke polis heeft altaren, muren en een markt. De goden Apollo en Archegetes zijn verantwoordelijk voor de stichting van de staat en voor het vastleggen van haar territorium, inclusief het territorium binnen de stad dat de (vreedzame) marktplaats vormt. Ter wille van de vrede van de staat is er “politiek” nodig, dat wil zeggen er is een gezag nodig dat de staat beheert en het beleid bepaalt. De godin Hesta representeert de eenheid van alle gezinseenheden, de families die samen het volk uitmaken. De politieke autoriteit komt uit deze eenheid voort, een eenheid die zichtbaar wordt gemaakt in de altaren en het vuur van de offerplaatsen. De harmonie van de tegenstellingen die de staat mogelijk maakt, is dus door en door een religieuze zaak. Daarvoor staan om te beginnen Apollo en Archegetes.
Maar dan zijn er ook nog twee andere goddelijke gestalten noodzakelijk, namelijk die van Aphrodite en Ares die de krachten van de liefde, de harmonie en de eenstemmigheid aan de ene kant, en het geweld van de oorlog aan de andere kant representeren. Dat de god van de oorlog en de godin van de liefde samen een huwelijk aangaan is typerend voor de polis. De krachten die de saamhorigheid binnen de staat bewerken zijn verbonden met de krachten die de vreemdeling en de vijand buiten de deur houden. In dit viertal goden, Apollo die het territorium markeert, Hesta die het haardvuur van de vele families samenbrengt in de eenheid van de eeuwige vlam, Aphrodite die de krachten van de liefde representeert en tenslotte de god van de oorlog, Ares, is de structuur van het politieke leven van de antieke polis in beeld gebracht.
Het fundamentele probleem waar de Griekse tragedie en de wijsbegeerte over begon na te denken, is het conflict tussen het individu en de staat. Dat wordt nergens zo duidelijk als in de tragedie Antigone van Sofokles. Daar gaat het om een conflict tussen twee religieuze verplichtingen. Kreon is de Koning van Thebe, die de staat als het hoogste beginsel ziet en in zijn persoon representeert. Antigone vertegenwoordigt de plicht tegenover de goden om de familie te eren – in de tragedie is dat de verplichting om de broer van Antigone, Polyneikos, te begraven, ondanks het feit dat hij gesneuveld is in de strijd tegen de staat. Kreon wil hem niet begraven omdat hij een verrader is van de staat; Antigone wil haar broer begraven vanwege een goddelijke verplichting de familie te eren.
Kreon verdedigt zijn positie als volgt:
Herinner je dit:
ons land is onze veiligheid.
Alleen wanneer zij op koers blijft in haar reis
sluiten wij vriendschappen, waarachtiger dan de bloedverwantschap.
Dat zijn mijn beginselen. Zij maken onze stad groot.
Het gemeenschappelijk goed dat het doel is van het politieke handelen van de staat, vergt dat de dode verrader anders wordt behandeld dan de dode patriot. Door haar broer te begraven heeft Antigone dit gemeenschappelijk goede niet als hoogste waarde gezien. Is er dan een hogere gerechtigheid dan die van de staat? Antigone doet een beroep op een goddelijke gerechtigheid die de eisen van de staat te boven gaat. Een gerechtigheid vanuit de onderwereld, vanuit de tradities van de oude goden. Vanuit haar positie mogen de dienst aan de goden en de dienst aan de staat niet met elkaar samenvallen. Zij zegt het als volgt:
Het was zeker niet Zeus, helemaal niet,
die deze proclamatie naar voren bracht – niet tegenover mij.
En de gerechtigheid, die bij de goden woont
onder de aarde, heeft zulke wetten niet aan de mens gegeven.
ook denk ik niet dat jouw edict zulke kracht heeft
dat jij, slechts een sterveling, de goden zou kunnen weerleggen,
hun grote ongeschreven en onwankelbare tradities.
Zowel Kreon als Antigone doen een beroep op de oppergod Zeus. Beide beginselen hebben dus een recht van bestaan maar spreken elkaar ook tegen. Het recht van de familie en het recht van de staat kunnen niet zomaar met elkaar worden verzoend.
Antigone hij kan als de patroonheilige worden gezien van alle denkers in de geschiedenis die de machten van de staat als een vorm van afgoderij hebben doorzien. Augustinus verwerping van de goddelijkheid van het Romeinse Rijk in zijn grote werk “de stad van God”, kun je verbinden met het twintigste-eeuwse protest van bijvoorbeeld Karl Barth tegen de valse Messiaanse pretenties van het nationaalsocialisme. Politieke theologie kan worden bedreven juist als een verzet tegen onrecht dat zich achter godsdienst verschuilt.
Is er een Bijbelse grondslag voor een politieke theologie die het karakter draagt van het verzet van Antigone?
Lezen we niet in Genesis 3 en 4, dat Kain, de moordenaar van zijn broer Abel, de stichter is van de eerste stad? Berust de stad niet wezenlijk op bloedvergieten? Kan de stad misschien worden beschouwd, Bijbels gezien, als een menselijke poging om de eindeloze ketting van wraak te verhinderen en een orde te brengen waarin de tegenstellingen en het geweld tussen mensen onder controle wordt gehouden? En dan wel een mislukte poging de wanorde te bedwingen?
Ook in het Nieuwe Testament is sprake van een politieke macht met als functie het beheersen van chaos en wanorde. Dat is wat de politiek moet presteren. In 2 Thessalonicenzen 2:6 is sprake van een goddelijke beschikking die de chaos in het verderf tegenhoudt. “En nu, u weet wat hem – de zoon van het verderf, de mens van de zonde, de wetteloze – tegenhoudt, opdat hij geopenbaard wordt op zijn eigen tijd.” Velen denken dan aan de gemeente, of aan de geest van God die nu nog de “oude” wereld beschermt tegen de volledige ineenstorting. De vergoddelijking van de staat is in het Bijbelse denken de afgoderij bij uitstek. Nu is dat alles nog verborgen. Nu zijn er alleen maar sporen, echo’s, schaduwen van wat straks zich geheel en al zal openbaren.