De revolutie van Genesis

Het boek Genesis in de Bijbel begint met de zin: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde.” Er zijn wel andere vertalingen mogelijk, maar dit is toch de meest bekende.

De betekenis van deze zin is in ieder geval revolutionair te noemen. Dat er een God was, die de wereld gewild heeft en tot stand heeft gebracht en er een doel mee had, is een strijdkreet. Het is gericht tegen opvattingen van het leven die een veelheid van verschillende machten en krachten willen erkennen in plaats van deze ene persoonlijke oorsprong. Het verhaal is gericht tegen de machten die de menselijkheid verstoren. Het is gericht tegen leringen van mensen die de zin van hun leven zoeken in macht. Omdat alleen God de oorsprong van een rechtvaardige en vredige samenleving is en niet menselijke systemen.

Maar Genesis 1 is evenzeer gericht tegen de opvatting dat het menselijk leven beheerst wordt door een zoektocht naar geluk en voorspoed. Wij geven zelf geen betekenis of richting aan ons leven want het leven heeft al een zin ontvangen. Gods wil is algemeen gezegd de ‘zin’, de reden, en het doel ervan. Dat maakt groot verschil. Het gaat dan niet meer allereerst om onze emoties, onze wil of onze verlangens. Die krijgen een plaats toebedeeld in een geheel ander leven dat op zijn oorsprong is gericht. Als de God van de Bijbel de schepper van alle leven is, dan is dat voor ieder van ons persoonlijk het allerbelangrijkste feit. Dat is zelfs belangrijker dan onze ervaring. Er is dan een fundamentele constante in ons leven: dat we uit de wil van een scheppende God zijn voortgekomen. De rode draad van ons bestaan wordt dan dat God wil dat we er zijn. En de zin van mijn leven hangt dus niet van mij maar van deze God af. Als je dat tot je laat doordringen wordt alles toch anders!

Even revolutionair als het idee dat God de wereld geschapen heeft, is de manier waarop Hij dat gedaan heeft. “God sprak … en het was zo.” God hoefde alleen uit te spreken wat Hij wilde en het bestond al. Maar een God die spreekt, is een God op wie wij lijken. In ons spreken en ons denken zijn wij aan Hem verwant. Dan wordt het mogelijk dat wij de ‘zin van het leven’ ook kennen, want een sprekende en denkende God is in staat met Zijn schepselen te communiceren. Er is een waar verhaal te vertellen over onszelf en dan horen we een waarheid die we niet zelf kunnen ontdekken maar die van God uitgaat. Openbaring wordt mogelijk.

Maar tegelijkertijd dringt er vanuit de achtergrond iets van rumoer en verzet door. Er is niet alleen de scheppende wil van God in Genesis 1, maar ook al een aanduiding van een chaos, van een verzet tegen God. God heeft hemel en aarde geschapen, maar die aarde werd of was woest en ledig. Is er iets mis gegaan? Het gaat niet om een eerste fase van de schepping, zoals bij een pottenbakker die begint met een brok ongevormde klei. Dan zou er wel geschreven zijn dat de hemel en de aarde beide woest en ledig waren. Waarom dan een woeste en ledige aarde? Waarom is niet meteen alles volmaakt? We worden er niet over ingelicht. Maar we krijgen wel te verstaan dat scheppen geen rustig geknutsel van het opperwezen is, maar een strijd. Strijd van licht tegen duisternis, van orde tegen chaos, van leven tegen het levenloze, van de woestheid van het hemelse water tegenover de getemde wateren van zee en oceaan. In de schepping wordt het tegendeel van Gods wil toegelaten maar ook overwonnen.

Maar waar komt dat tegendeel dan vandaan? Dat is het mooie aan Israëls scheppingstheologie: ook het tegendeel, het nietige, de chaos, is geschapen. Daarom is het nooit volkomen waardeloos, daarom kan het zich nooit definitief tegen God verzetten. De chaos is alleen de manier waarop de aarde is of zijn kan, een ‘mogelijkheid’ van het verzet van de ‘natuur’ en van de mens tegenover de schepper. De chaos is in strijd gewikkeld met die schepper en moet dus overwonnen worden, maar ze is toch ook gewild – zij het maar indirect omdat alleen de aarde en de hemel echt en positief gewild zijn, dus eerder toegelaten – door die schepper om zijn uiteindelijke doel te dienen. Uiteindelijk zal ook de chaos Hem dienen ondanks haar verzet.

In deze schepping van de wereld, die ook een strijd met de chaos is, komt tenslotte ook de mens aan bod. Hij is net als alle andere wezens onderworpen aan de dubbelzinnigheid van de schepping, deelt in haar orde en chaos, in haar licht en in haar duisternis. Maar hij is ook de troefkaart die wordt uitgespeeld. Een joods commentaar zegt dat de mens daarom op de zesde dag werd geschapen, omdat op de zesde dag (van de maand Shivan) de Torah aan Israel werd gegeven. De mens is geschapen om de Torah, d.w.z. de wil van God, te volbrengen in de wereld. De mens is bedoeld als Gods bondgenoot binnen de schepping zodat de schepper haar kan voltooien en vervolmaken. (Daarom staat in het joodse gebed ‘hame’ir’ het woord ‘scheppen’ in de tegenwoordige tijd.) Drie kenmerken heeft hij die hem daartoe bekwaam maken.

  1. Hij alleen draagt het beeld van God en ‘lijkt’ op de schepper in zijn willen en denken. Zo kan de mens de vertegenwoordiger van God zijn, de ware ‘zoon van God’.

  2. De mens alleen leeft in dat bijzondere sociale verband van de liefde, hier in de eerste plaats als de verhouding van man en vrouw aangeduid.

  3. De mens alleen kan de zorg voor heel de schepping worden opgedragen. Aan hem zijn alle schepselen onderworpen zoals een kudde aan zijn herder. Door zijn verstand is hij in staat de Hoeder van alle schepselen te zijn.

De diepe vraag van het boek Genesis is nu: hoe moet deze mens zijn tegenover God, wat moet die mens kiezen, hoe moet de mens leven om Gods bondgenoot te kunnen zijn? Wie is de ware ‘zoon van God’?
Om dat te kunnen zeggen, moeten we in het tweede hoofdstuk eerst iets leren over de strijd in het menselijk bestaan tussen de chaos en de scheppingsorde. De gehoorzaamheid van de mens aan God is niet vanzelfsprekend, omdat hij in staat is voor de chaos en de zonde te kiezen. Daarover de volgende keer.

HET GEBED VAN DE SCHEPPING

Hame’ir
Wees gezegend, Heer, onze God, Koning van de wereld, die het licht maakt en duisternis schept, vrede tot stand brengt en alles schept.
Hij die de aarde verlicht en hen die daarop wonen met barmhartigheid, en in zijn goedheid dagelijks en eeuwig het werk van Zijn schepping vernieuwt. Hoe groot zijn uw werken, Heer, U maakt ze alle met wijsheid, de wereld is vol van uw bezittingen. De Koning die verheven was in zijn eenzaamheid voor de schepping, die wordt geprezen, verheerlijkt en verheven sinds de dagen van weleer. Eeuwige God, in uw overvloedige barmhartigheid wees ook barmhartig jegens ons – o Heer van onze macht, versterkte vesting, schild van onze verlossing, wees voor ons een vesting. De gezegende God, die groot is in kennis, maakte voor ons de stralen van de zon gereed; de weldoener maakte eer voor Zijn naam, plaatste de lichten overal rondom Zijn macht, de leiders van Zijn hemelse legers, de heilige, verhogen de Almachtige, verhalen de eer van God en Zijn heiligdom.
Wees gezegend, Heer, onze God, boven de lofprijzingen van uw maaksels en boven de heldere lichten die U gemaakt hebt – mogen zij U loven.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen, Toespraken. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *