De Onbewogen Beweger die wij God noemen

Het eerste Godsbewijs bij Thomas:

De eerste demonstratie (argument of bewijs) bij Thomas van Aquino wil duidelijk maken dat een reflectie op alles wat voor onze waarneming toegankelijk is, op een of andere manier vergt dat wij het in verband brengen met iets wat niet relatief maar absoluut is. Zonder dat verband is voor de werkelijkheid geen volledig voor ons intellect bevredigende verklaring te geven. Wat is dan het kenmerk van de werkelijkheid dat Thomas hier gebruikt en op welke manier komt dan het absolute in zicht?

1. Het uitgangspunt is de gedachte dat er “zijnden” (ik gebruik hier de traditionele terminologie) bestaan die in beweging zijn.
Plaatselijke beweging, groter of kleiner worden, veranderen van eigenschap, inclusief veranderingen in het intellect en het gemoed, in de meest algemene zin in beweging zijn.

2. Uiteindelijk wordt alles wat (in onze waarneming) in beweging is door iets anders (dat waarneembaar of denkbaar is) bewogen.
Er is altijd een beweger wanneer we spreken over de werkelijkheid die in beweging is.

3. In zover iets in beweging is, bewogen is kan een zijnde niet zelf dit bewegende zijn.
Wat betekent het immers om iets te bewegen? Dat betekent dat er een zijnde is dat zijn werkzaamheid uitoefent op iets anders dat het beweegt. Iets (een zijnde) kan in beginsel niet zichzelf bewegen.

4. Alles wat iets anders beweegt, wordt zelfs weer door iets anders bewogen. Maar als dat het laatste woord is, hebben we te maken met een eindeloze reeks van bewogen bewegers. Wanneer men op die wijze in het eindeloze doorgaat, is er nergens een voldoende grond van het bewogen zijn. Geen enkele beweging vindt dan een definitieve verklaring voor het optreden ervan. A beweegt B, B beweegt C et cetera. Maar dat en wat A, B etc. zelf zijn wordt dan niet verklaard. Wanneer we dus zeggen dat alles wat in beweging is door iets anders is bewogen, vinden we uiteindelijk geen verklaring. Er is geen voldoende grond in ons denken aan te wijzen voor deze eindeloze reeks van bewegingen.

Het is zeker mogelijk hierbij stil te blijven staan en aan te nemen dat ons denken in de verklaring van de werkelijkheid dus wezenlijk onvoltooid en eindeloos is. Daarin ligt een rationele grondslag voor het atheïsme.

Het is echter niet onredelijk om te denken, dat het begrip “in beweging zijn” ons toch de mogelijkheid aanwijst van een uiteindelijke verklaring. Elk van de zijnden die als beweger optreedt, zou dat uiteindelijk alleen zijn in kracht van iets anders dat zelf niet deel uitmaakt van de rij “bewogen bewegers”, maar die rij te boven gaat. De mogelijkheid dus van een onbewogen beweger.

5. Het is belangrijk dat we hier verschil maken tussen bewegen en veroorzaken. Wanneer we alleen maar kijken naar oorzakelijkheid is het denkbaar, dat we een eerste oorzaak vinden, die weliswaar altijd al werkelijk was (dus niet bewogen is) maar toch een eindig zijnde is. Van een dergelijk zijnde kunnen we dan zeggen dat het nooit is waargenomen, misschien zelfs nu niet meer bestaat, en uiteindelijk zelf bewogen, dat wil zeggen veranderd is.

Met het begrip bewegen bedoelen we dat het ene het andere “beweegt” tot zijn, dat wil zeggen ertoe brengt om te zijn. Dat is ruimer dan “oorzakelijkheid.” Onze waarneming immers wordt niet veroorzaakt, maar wordt wel bewogen, zowel door een ander vermogen uit ons bewustzijn als door datgene wat wordt waargenomen.

In beweging zijn betekent dat iets weliswaar zelf is wat het is, maar niet op grond van wat het is, is. Elk zijnde is in bezit van zijn eigen werkelijkheid – maar het is niet werkelijk omdat het dit zijnde en niet iets anders is. De zijnden zijn niet de grond van de verklaring van hun eigen bestaan.

Opnieuw kunnen we hier afstand doen van de behoefte tot verklaring. Opnieuw kunnen we hier denken aan een eindeloze beweging van eindige gronden van beweging. Maar evenzeer kunnen we nu gaan denken aan een onbewogen beweger die de grond is van het in beweging zijn van alle zijnden. Er is geen redelijke noodzaak waarom we hier niet kunnen denken aan een zijnde, dat door zichzelf is wat het is. En dat alle andere zijnde in beweging brengt.

6. Thomas spreekt dan over het op zich staande Zijn – “esse per se subsistens”- in onderscheid van het zijnde, dat per definitie eindig is. Het absolute echter kan niet als “eindig” worden begrepen. Het is in (een of alle opzichten) niet relatief op iets anders, het is immers zelf niet bewogen. De onbewogen beweger staat niet alleen maar aan het begin van de reeks van bewegingen en valt dan in de tijd, maar gaat de gehele reeks van bewegingen te boven, en fundeert het geheel. het is conceptuel noodzakelijk dit absolute buiten de tijd te denken. Het gaat dan niet om een eerste oorzaak in tijdelijke zin, die aan alle andere oorzaken vooraf zou gaan, waarvan kan worden gezegd dat het misschien nu niet meer is, en waarvan moet worden gezegd dat het maar eindig is. (Oorzakelijkheid brengt het begrip tijdelijkheid met zich mee; “grond” niet, dat begrip is ruimer dan oorzaak.)

Een dergelijke onbewogen beweger, zegt Thomas, is datgene wat mensen bedoelen als ze “God” zeggen. Daarin ligt dan een aanknopingspunt met het Christelijk geloof.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *