Van afvalligheid tot de belijdenis van Petrus – verkondiging over Johannes 6:60 – 71

Johannes (34) – Woorden van eeuwig leven

Joh. 6:60-71

De menigte is Jezus gevolgd, aangetrokken door Zijn genezingen, gefascineerd door de tekenen die Hij deed, misschien zelfs wel onder de indruk van Zijn persoon. Maar ze zijn gericht op de vervulling van hun aardse behoeften, zoeken vanuit hun persoonlijke theologie een Profeet of koning en zijn niet in staat om twee dingen te doen, die juist bij de ware discipelen horen. In de eerste plaats komen ze niet om Hem eer te geven en Hem te aanbidden. In de tweede plaats erkennen zij niet, dat zij alleen deel kunnen krijgen aan Jezus door Zijn dood heen. (Ze willen niet “eten van Zijn vlees en drinken van Zijn bloed”, in de symbolische taal van Johannes 6. Ze begrijpen dus ook niet dat het nodig was dat Jezus kwam als het Lam Gods, als een zondoffer voor de gehele wereld. )

De confrontatie met deze “misleide” discipelen komt tot een hoogtepunt in vers 60 tot en met 66. In vers 60 horen we: “Dit woord is hard; wie kan het aanhoren?” En dan in vers 66 lezen we dat velen van Zijn discipelen zich terugtrokken en niet meer met Hem mee gingen. Wat is er dan gebeurd in de tussenliggende verzen? Wat is dan om te beginnen dit harde woord? “Hard” betekent zoveel als stijf, rigide, onbuigzaam en in geestelijke zin streng, aanstootgevend. Niet moeilijk om te begrijpen, maar moeilijk om te aanvaarden. Het is ook een hard en onbuigzaam woord: de verlossing is alleen maar in Jezus. Dat is een boodschap die je niet kunt aanpassen zodat het goed ligt in onze moderne tijd. Het is geen tolerant en vriendelijk woord, maar het is de strenge waarheid over Jezus. Jezus zegt van Zichzelf dat hij het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald, en dat alleen wie in Hem gelooft eeuwig leven heeft. Dat kunnen we ook afleiden uit vers 62. Jezus heeft (vers 38) gezegd dat Hij uit de hemel neergedaald is. Hoe kan dat zijn?

Daarover, over Zijn claim dat Hij God is en uit de hemel is neergedaald, en Zijn claim dat Zijn dood de verlossing brengt als het zondoffer voor de wereld, ontstaat gemor. Een grimmige ontevredenheid maakt zich van hen meester. En wanneer Hij zegt dat Zijn dood noodzakelijk is om deel te krijgen aan Zijn leven – dat Hij dus het Lam van God is – beginnen ze zelfs te redetwisten. (Vers 52.) Jezus weet dat ze juist aan deze woorden aanstoot nemen. Ze nemen geen aanstoot aan de werken die Hij doet, maar aan de woorden. Aan wie Hij is. Maar daar gaat het nou net om. In het vorige hoofdstuk zegt Jezus in vers 24: “Wie Mijn woord hoort … Die heeft eeuwig leven.” Want het aanvaarden van Zijn woord, is hetzelfde als het aanvaarden van God de Vader die Hem gezonden heeft. God spreekt door Jezus. Hij is het vleesgeworden Woord van God. Uiteindelijk zal iedereen Zijn stem horen (5:28) wanneer Hij komt om te oordelen. Maar men heeft Zijn woord toen niet willen aanvaarden. Dat is in onze tijd nog steeds zo. Niemand neemt aanstoot aan het verhaal van Jezus als iemand die probeerde te genezen, die mensen van duivels bevrijdde, die aardig was voor kinderen en weduwen en uiteindelijk het zielige slachtoffer werd van politieke en religieuze macht in zijn tijd, martelaar werd. Heel veel mensen in deze wereld willen op die manier wel over Jezus spreken. De vriendelijke sociale hervormer, de kampioen van tolerantie. Niemand kan een dergelijke Jezus toch afwijzen? Maar laat Jezus toch maar liever niets zeggen. Het zijn de woorden die mensen van Hem vervreemden. Zodra iemand begrijpt wat Jezus werkelijk heeft gezegd, is het gedaan met Zijn populariteit. Dat is niet de Jezus die mensen kunnen aanvaarden.

Heeft Jezus dan met Zijn woorden hun verwachting en hoop teleurgesteld? De werken die Hij verricht heeft, zijn die nu ineens niet meer belangrijk? Dat is de vraag van Jezus in vers 61: “Neemt u hier aanstoot aan?” Konden ze dan wel geloven, als ze de Hemelvaart hadden kunnen zien? Ze geloven niet dat Hij uit de hemel is neergedaald, zouden ze dan geloven wanneer Hij zou “opvaren naar de plaats waar Hij eerder was?” Maar dat hebben ze niet kunnen meemaken, omdat ze Hem toen al hadden verlaten. De trouwe discipelen waren erbij, zoals we lezen in Handelingen 1. Ze wisten dat Hij uit de hemel was neergedaald, dus mochten zij ook bijwonen dat Hij naar de hemel terugkeerde. Maar Jezus weet wat dit gemor en dit ongeloof betekent. In vers 63 verwijst hij daarom nog eens naar wat Hij al met Nicodemus had besproken. Het is de Geest die levend maakt. Je moet geboren worden uit water en Geest. En dat is juist nodig voor het begrip van het woord van Jezus. Want: “De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.” Het vlees – mijn waarnemingen, hun verstand, hun redeneringen – is van geen enkel nut. De Geest schenkt de wedergeboorte in het horen van het woord van Jezus. Waarom?. Omdat alles wat Jezus zegt door God Zelf is gesproken. “Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij gezonden heeft, Hijzelf heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken moet.” (Joh. 12:49)

Jezus wist vanaf het begin af wie niet in Hem geloofden. Hij wist van hun ongeloof. En dat ongeloof is geen kwestie van een gebrekkig verstand, het niet begrijpen van het evangelie, want de boodschap over Jezus is eenvoudig en diep tegelijkertijd. Wat ongeloof is, kun je goed omschrijven aan de hand van de gevolgen ervan. Wie niet gelooft, moppert ontevreden in zichzelf met een verhard hart bij het aanhoren van Jezus’ claim dat Hij uit de hemel is neergedaald. Wie niet gelooft, gebruikt zijn verstand om onder de harde waarheid uit te komen dat de dood van Jezus nodig is als verzoening voor de zonden. Ze gaan zelfs redetwisten in vers 52. Ongeloof beschouwt het woord van de bevrijding, van de verschijning van de liefde van God voor alle mensen, als een hard woord. Ongeloof brengt met zich mee, dat we wel geïnteresseerd zijn in een Jezus van eigen fabricaat, maar met een sprekende Zoon van God niets te maken willen hebben. Dan trekken we ons terug en gaan niet meer met Hem mee. Ongeloof is uiteindelijk op zijn hoogtepunt in de daad van Judas Iskariot, die Hem verraden heeft. In Johannes 13:21 horen we dat de geest van Jezus in beroering raakte toen Hij besefte dat een van de discipelen Hem zou verraden. Hoofdstuk 6 van het evangelie naar Johannes is daarom ook het hoofdstuk van de pijn die Jezus moet hebben gevoeld, vanwege al deze vormen en gradaties van ongeloof tegenover Zijn reddende woorden. Zoals Hij pijn voelde over het verraad van Judas, zo moet Hij ook pijn gevoeld hebben bij het zien van deze deserterende discipelen. Er is geen strenge en onverschillige reactie van Jezus tegenover dit ongeloof. Maar Hij kan alleen maar de waarheid spreken. Hij kan Zijn woorden niet minder hard maken, om makkelijker te kunnen worden gehoord, want dat zou een misleiding betekenen. Het is alleen de waarheid die kan redden. En Hij is de waarheid.

Jezus weet dat sommigen niet geloven. Hij wist dat vanaf het begin. En de enige troost die Hij nu heeft, is het vertrouwen in Gods wil. Meerdere malen heeft Hij gezegd, dat niemand tot Hem komen kan, tenzij de Vader hem getrokken heeft, hem naar Jezus toe geleid heeft. Vers 65: “Daarom heb Ik u gezegd dat niemand tot Mij komen kan, tenzij het hem door Mijn Vader gegeven is.” Waarom zegt Jezus dat dan? Het is niet de bedoeling om daarmee te zeggen dat God aan sommigen het geloof schenkt en aan anderen ongeloof. God weet en Jezus weet wie in Hem geloven. Maar het blijft de verantwoordelijkheid van de mens om te geloven. Ik denk daarom dat Jezus dit woord spreekt, op dezelfde manier waarop Hij tegen Nicodemus heeft gesproken over de noodzaak van de wedergeboorte. Als ze hadden beseft dat hun ongeloof een zonde is, en dat alleen God de Vader hen het reddende geloof zou kunnen schenken, hadden ze zich dan niet moeten vernederen onder die boodschap? Hadden ze dan niet moet bidden tot de Vader dat Hij hen dat geloof zou schenken? Geloof is geen prestatie van de natuurlijke mens. De natuurlijke mens, wij allemaal zoals wij zijn geboren en opgegroeid zijn, is niet bij machte om in Jezus te geloven. Maar we zijn wel bij machte om in te zien dat God van ons geloof vraagt en eist. Op grond van die boodschap kan zelfs een ongelovige ertoe komen, tot God te bidden en te vragen om dat geloof. En vervolgens dat geloof te ontvangen en te erkennen – Jezus te willen erkennen, in Hem te willen geloven – dat het God Zelf is die het heeft geschonken.

Dan richt Jezus zich tot de twaalf discipelen. “Wilt u ook niet weggaan?” Je voelt hier het verdriet van Jezus over de vele discipelen die zich hebben teruggetrokken en niet meer met Hem meegegaan. Waarom geloven zovelen niet in Hem? Vraagt Hij dan zoveel? Hij vraagt geen daden van berouw, geen ingewikkeld ritueel, geen lange jaren van harde discipline, en Hij geeft de zekerheid dat op grond van het eenvoudige geloof in Hem iemand alles ten deel zal vallen wat God aan een mens kan schenken: verlossing, bevrijding, vervulling, eeuwig leven. En nu is Hij alleen met de twaalf. Gaan jullie dan misschien ook weg vanwege dit harde woord?

Simon Petrus geeft het antwoord. “U hebt woorden van eeuwig leven.” Daar gaat het om, om dat woord, die woorden van eeuwig leven. Petrus gelooft in Jezus niet vanwege de tekenen en wonderen, niet omdat hij in Jezus de vervulling van zijn aardse behoeften ziet, maar omdat Jezus de hemelse waarheid spreekt. De goddelijke waarheid, die alleen God Zelf kan kennen en openbaren. En er is niemand anders die deze woorden spreekt. “Heere, naar wie zullen wij heengaan?” Er is geen ander. Er is geen andere Naam onder de hemel gegeven door wie wij behouden kunnen worden. Handelingen 4:12 “En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.” En dan komt de belijdenis. Wij hebben geloofd. Wat hebben wij geloofd? Dat God bestaat, en dat Jezus een goed mens is? Nee. Dit is de belijdenis: “Dat U de Christus bent, de Zoon van de levende God.” Zo staat het in Mattheus 16:16 en in het handschrift waarop de Statenvertaling is gebaseerd, is deze tekst ook in het evangelie naar Johannes opgenomen. Andere oude handschriften hebben hier echter deze woorden: “wij hebben geloofd en erkend dat u bent de Heilige van God.” Heilige van God! Waarom deze titel? Is Jezus niet degene “Die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft”? (Joh. 10:36) En zegt Jezus niet over zichzelf in hoofdstuk 17: “En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid”? Door Jezus de Heilige van God te noemen, erkent Petrus heel de bijzondere zending van Jezus, en daarmee bevestigt hij ook de eer van Degene die Hem gezonden heeft.

Waarom blijven sommige discipelen dan wel? Vanwege de woorden van Jezus. Is dat niet het kenmerkende verschil tussen een ware en een valse of misleide discipel? Dit respect voor het Woord van God zelf? Zoals David zegt in Psalm 119: “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.” (Psalm 119:105) Ook in onze tijd komt het toch aan op de wil om door God onderwezen te worden, om met ontzag en met inzicht in de diepte van het woord van God door te dringen, dat wij hebben in de bijbel. Het is de bijbel die ons Jezus doet kennen, het is de bijbel die ons Gods hart openbaart, het is de bijbel die ons inzicht geeft in onze zonden en ons eigen ongeloof. Wij horen niet rechtstreeks de woorden van eeuwig leven die Jezus tot de discipelen heeft gesproken. Maar die woorden komen tot leven wanneer wij ze lezen in de bijbel. Welk ander boek zullen we dan raadplegen? In de bijbel vinden we woorden van eeuwig leven. In onze tijd wordt het steeds moeilijker. De bijbel wordt steeds minder gelezen en de bijbel wordt steeds oppervlakkiger gelezen. Wie studeert nog echt in de bijbel? Voor velen komt de bijbel nog alleen maar langs als de tekst die aan het begin van de prediking wordt geciteerd, als het hoofdstuk dat wordt voorgelezen – vaak hetzelfde woord en vaak dezelfde tekst. Het moet eenvoudig, het moet direct de praktijk van het leven aanspreken, maar er is geen diepgang, geen werkelijke studie. De bijbel is niet het boek van de profeet en koning die ons af en toe wijze woorden geeft om over na te denken in het dagelijkse leven, maar de openbaring van de Zoon van God die het Lam van God wilde worden. Dit zijn woorden van eeuwig leven! Ze verdienen onze volle aandacht, en wie opmerkzaam leest, ontmoet de Heer Jezus zelf, ontdekt de stem van God in zijn leven. De bijbel onderwijst, maar weerlegt ook onze eigen redeneringen, verbetert onze morele ingevingen en geeft ons een waarachtige opvoeding in de rechtvaardigheid zoals God die ziet. Het is de bijbel die ons toerust tot de goede werken die wij verlangen te doen. Het zijn woorden van eeuwig leven. Daarbuiten vinden we alleen maar de woorden die het gehoor strelen en die de eigen begeerten vervullen. Er komt een tijd zegt Paulus, dat mensen “hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels.” Er is geen ander boek. Wij horen te leven in en met de “heilige Schriften… Die ons wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof dat in Christus Jezus is.” (2 Tim. 3:15)

Wat voor een gelovige bent u dan? Zoekt u de woorden van eeuwig leven in de bijbel die getuigen van Jezus de Zoon van God? En doet u dat omdat u hebt geloofd en erkend dat deze Jezus de “heilige Gods” is? Of gaat u ontevreden mopperen als u de woorden van Jezus hoort over zichzelf? Zegt u bij uzelf, dat het woord van de prediking hard is, omdat die prediking ernstig neemt en voor waar houdt wat Jezus tot ons gezegd heeft? Of begint u te redetwisten als de prediking op de bijbel is gebaseerd en de behoefte en begeerten van het dagelijks leven niet aan de orde komen? Misschien ontstaat dan bij u de neiging om u terug te trekken en niet meer naar de kerk te gaan. Maar dat komt dan, omdat u al veel eerder hebt besloten, niet meer een discipel van Jezus te zijn. Wie bij Jezus wil horen, zal Zijn woorden van eeuwig leven moeten horen en gehoorzamen. Zal Hem moeten belijden als de Christus, de Zoon van de levende God, die door de Vader geheiligd werd om het zondoffer voor de hele wereld te zijn. Wie Zijn vlees niet eet en Zijn bloed niet drinkt, is een buitenstaander. Die heeft geen leven in zichzelf. En dat is zeker een hard woord voor wie niet geloven wil. Maar waarom zou je Jezus niet vertrouwen? Waarom zou je het woord van Jezus niet in je opnemen en aanvaarden en erkennen dat Hij het Woord van God spreekt? Naar wie moet je anders heengaan? Wie heeft dan wel woorden van eeuwig leven?

 

 

Dit bericht is geplaatst in PREKEN, Verkondiging. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *