De derde pilaar – het verbond en de Torah

Het schisma bezien vanuit de derde pilaar

Het Jodendom in de tijd van Jezus wordt bepaald door vier fundamentele beginselen, de pilaren van het tweede tempel Jodendom. (1) monotheïsme. (2) uitverkiezing van volk en land. (3) het verbond en de Torah. (4) de tempel en het land.

In deze uitzending spreken we over de derde pilaar: het verbond en de Torah.

De Torah wordt aan Israël gegeven als deel van Gods verbond met Zijn volk.

De gehoorzaamheid aan de Torah is het antwoord van Israël op Gods uitverkiezing.

Sanders noemt dat “covenantal nomism”. Gehoorzaamheid aan de Torah is de manier van leven binnen het verbond.

Vooral het boek Deuteronomium tussen hoofdstuk 5 en 28 geeft uitdrukking aan dit “nomisme.”

Vervolgens vinden we de centrale betekenis van de thora bij Ezra.

De crisis rond om de Torah werd verscherpt onder de Griekse bezetting in de tijd van de Maccabeeën. De identiteit van het volk Israël, als het volk van het verbond en de Torah, stond toen op het spel.

Het enig mogelijke antwoord op de militaire en religieuze invasie van de Grieken was het versterken van de ijver voor de Torah, toewijding aan het verbond en loyaliteit aan het volk.

Deut 32:8, 9 – de samenhang van volk en land

8 Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israëls.
9 Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve.
10 Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.

Sirach 17:11-14 de samenhang van volk, land en torah.

10 Een eeuwig verbond heeft hij met hen opgericht, en hun getoond zijn oordelen. 11 Hun ogen hebben zijn heerlijke majesteit gezien, en hun oor heeft gehoord de heerlijkheid zijner stem, en heeft tot hen gezegd:
12 Wacht u van alle ongerechtigheid, en heeft hun geboden gegeven, elk een van zijn naaste. 13 Hun wegen zullen niet verborgen zijn voor zijn ogen, zijnde altijd voor hem, maar ieder mens is van de jeugd af geneigd tot het kwade, en, zij hebben hun harten in plaats van steen en geen vlesen kunnen maken. 14 Want in de verdeling der volken van het ganse aardrijk heeft bij over elk volk een overste gesteld, maar Israël nam hij tot zijn deel aan, welke, zijnde zijn eerstgeborene, de tucht op voedt, en hij deelt hem mede het licht der liefde, en begeeft hem niet.

Sirach 24:26 de samenhang van wijsheid en thora

1 DE wijsheid prijst zichzelf, en in het midden van haar volk beroemt zij zich. 10 Vóór de wereld, van den beginne heeft hij mij geschapen, en tot in eeuwigheid neem ik niet af; in een heilige tabernakel heb ik in zijn tegenwoordigheid gediend; 26 Al deze dingen leert het boek des verbonds van God de Allerhoogste, de Torah, welke Mozes bevolen heeft tot een erfdeel in de vergaderingen van Jakob, zeggende: Bezwijkt niet, maar zijt sterk in de Here, opdat hij u krachtig make; kleeft hem aan; de Almachtige Here is alleen God, en daar is geen Zaligmaker benevens hem.

De rol van het Boek Jubileeen

Het doel van Jubileeen was om het Jodendom te verdedigen tegen de desintegrerende effecten van het hellenisme, en dit deed hij (a) door de Torah te verheerlijken als een eeuwige verordening en de aartsvaders voor te stellen als modellen van vroomheid; (b) door Israël te verheerlijken en aan te dringen op de scheiding van Israël van de heidenen; en (c) door de heidenen en in het bijzonder Israëls nationale vijanden te hekelen. In dit laatste opzicht beschouwde het Jodendom zijn eigen houding ten opzichte van de niet-Joden niet alleen als gerechtvaardigd, maar ook als rechtvaardig, omdat het een weerspiegeling was van het goddelijke.

De thora in Jubileeen

Torah. De Torah was van eeuwige geldigheid. Het was niet de uitdrukking van het religieuze bewustzijn van één of meerdere eeuwen, maar de openbaring in de tijd van wat vanaf het begin en tot in alle eeuwigheid geldig was. De verschillende voorschriften van de Torah, moreel en ritueel, waren geschreven op de hemelse tafelen (iii. 31, vi. 17, enz.) en aan de mens geopenbaard door bemiddeling van engelen (i. 27).

Deze opvatting van de wet maakte, profetie onmogelijk, tenzij onder het mom van pseudonimiteit. Omdat de Torahde ultieme en volledige uitdrukking van de absolute waarheid was, was er geen ruimte voor verdere openbaring: veel minder kon zo’n openbaring, mocht die denkbaar zijn, ook maar een jota of tittel van de Torah zoals die al geopenbaard was, vervangen. Het ideaal van de trouwe Jood moest gerealiseerd worden in de vervulling van de morele en rituele voorschriften van deze Torah: de laatste waren niet minder belangrijk dan de eerste.

We kunnen spreken van een gemeenschappelijk patroon van ‘verbondsnomisme’ als kenmerkend voor het jodendom van de tijd van Paulus.

(1) Zo opgevat werd de wet een fundamentele uitdrukking van Israëls onderscheidend vermogen als het volk dat speciaal door de ene God was uitverkoren om zijn volk te zijn. In sociologische termen functioneerde de Torah als een ‘identiteitsmarkering’ en ‘grens’, die Israëls aanname van onderscheidend vermogen versterkte en Israël onderscheidde van de omringende volken.

(2) Een tweede, natuurlijke en min of meer onvermijdelijke tegenhanger van dit gevoel van onderscheid was het gevoel van voorrecht, voorrecht juist in het speciaal uitverkoren zijn door de ene God en begunstigd door het geschenk van verbond en wet. Dit komt vooral duidelijk naar voren in geschriften die niet simpelweg de heidenen konden negeren en afdoen als zondaars, maar die een soort van verontschuldiging moesten zoeken voor de aanspraken van Israël tegenover een veel machtigere niet-Joodse wereld.

Kortom, kenmerkend voor het vroege Jodendom was het besef van Israëls onderscheidend vermogen en voorrecht als het volk dat door God werd uitverkoren en dat zich van de andere volken onderscheidde door deze verbondsrelatie en door de Torah-praktijk van degenen die trouw waren aan dit verbond (en dus aan God).

De sabbat werd ook gehandhaafd en erkend als een uitgesproken Joodse instelling. In het joodse zelfverstaan was het natuurlijk een deel van de decaloog en geworteld in de schepping zelf. Reeds in Ex. 3 1 . 1 6 – 1 7 en Deut. 5.15 wordt de status van de sabbat als een belangrijke uitdrukking van verbondsverantwoordelijkheid benadrukt; in Jes. 56.6 wordt het houden van de sabbat verbonden met het vasthouden aan het verbond, een essentieel teken van acceptatie voor de would-be proseliet; en Josephus merkt op dat al voor de Makkabeeën “het schenden van de sabbat” een van de belangrijkste kenmerken was van verbondstrouw .

In de diaspora werd het belang van de sabbat, als teken van etnische identiteit en toewijding aan voorouderlijke gebruiken, ook algemeen erkend door zowel niet-Joden als Joden.

Het derde meest onderscheidende grensverleggende kenmerk van het jodendom van het tweede tijdperk waren de joodse spijswetten. Hun belang is duidelijk in de Torah. Maar opnieuw was het de Maccabeeëncrisis die deze wetten in het bijzonder tot een testcase maakte van joods-zijn en van joodse trouw aan het verbond. Velen in Israël hielden voet bij stuk en waren vastbesloten in hun hart geen onrein voedsel te eten. Zij verkozen liever te sterven dan verontreinigd te worden door voedsel of het heilige verbond te ontheiligen; en zij stierven”. Ook hier maakte het feit dat deze wetten de Joden als anders bestempelden het onvermijdelijk dat ze een bijzondere prominente plaats zouden krijgen in het uitdrukken en definiëren van Israëls verbondsstatus.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *