Vervangingstheologie en de Christelijke viering

Als het gaat om de feestdagen, zijn er twee manieren denkbaar waarop diegenen die geloven in de Messias Jezus kunnen leren van het Jodendom. Het Messiaanse Jodendom – een vorm van evangelisch christendom dat zich wil uitdrukken met gebruikmaking van een uitgeklede versie van het Jodendom – wil de Joodse feestdagen in acht houden. Maar de Joodse feesten worden dan vervolgens “gemessianiseerd”, door toevoeging van verwijzingen naar Jezus en door weglating van bepaalde elementen van het Joodse geloof. (Zoals b.v. de verwachting van de komst van de Messias die wordt veranderd in een dankgebed voor de gekomen Messias dan wel de wederkomst van de Messias. Daarover zal ik binnenkort schrijven in studies over Messiaanse gebedenboek.)

De tweede manier is om de bestaande christelijke feesten nadrukkelijker te vieren en te beleven in aansluiting op hun oorspronkelijke, Oudtestamentische betekenis. Daarbij speelt het Rabbijnse Jodendom geen rol, maar uitsluitend wat in het Oude Testament te vinden is over de strekking van de grote feestdagen, voor zover die een christelijke parallel hebben. Dat is lastig in het geval van Kerstmis dat eigenlijk alleen maar een heidense parallel heeft. Maar het is denkbaar in de zondagse viering en met feesten zoals Pasen en Pinksteren.

Het algemene beginsel waarop dat gebaseerd kan zijn is te vinden in 1 Kor. 10:6. Daar lezen we:

En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben. 

De verwijzing naar dit vers moet toch in ieder geval als dubbelzinnig worden beschouwd. De context maakt duidelijk dat het gaat over “dingen die zijn geschied” uit de geschiedenis van de woestijnreis van Israël. Eigenlijk wordt alleen het woord “voorbeeld” hier gebruikt als opmaat van de poging om de oudtestamentische betekenis te hechten aan nieuwtestamentische feesten. Er wordt dus een overgang gemaakt van de gebeurtenissen die ons tot voorbeeld moeten dienen, naar de praktijken die deze functie gaan verkrijgen. Het tweede deel van het vers wil toch nadrukkelijk de geschiedenis van Israël gebruiken om op te roepen tot een morele superioriteit. Het negende vers formuleert dat ook nadrukkelijk:

En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden van de slagen vernield. 

Toch geloof ik dat het zinvol kan zijn om na te gaan op welke manier het Nieuwe Testament tracht aan te sluiten bij de strekking van de Oudtestamentische feesten. Ik denk dat er vier elementen kunnen worden aangewezen:

  1. Heiligdom
  2. Priesterdienst
  3. Offerande
  4. Altaar

In Johannes 4:23 vinden we natuurlijk ook nog de aanduiding dat de “ware aanbidders de Vader aanbidden zullen in Geest en waarheid.” Ook dat is een vers dat doorgaans gebruikt wordt om het tegenovergestelde duidelijk te maken, namelijk dat de ceremoniële wetten zijn afgeschaft en de aanbidding van God nadrukkelijk een innerlijke aanbidding is, een zaak van het hart en van de Geest, en niet van het vlees en van de letter. De anti-joodse polemiek, indien samen gelezen met het “voorbeeld” van 1 Korinthe, maakte het tot een redelijke aanname dat de christelijke manieren van het vieren van de oudtestamentische feesten, de superieure vorm van religie was.

Laten we bezien wat volgens het Nieuwe Testament in ieder geval van het Oudtestamentische “voorbeeld” kan worden overgenomen.

  1. Heiligdom

Ex. 15:17
Die zult Gij inbrengen, en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o HEERE! 

In tenach wordt het vaak gezegd: de aanbidding van de Here moet plaatsvinden op de plek die Hij heeft uitverkoren. In de tekst hierboven is die plek de woning, of het heiligdom dat de Here zelf heeft opgericht, heeft gesticht. In het Nieuwe Testament vinden we de woorden “welken de Heere heeft opgericht, en geen mens.” Maar nu gaat het om een hemels heiligdom, om Jezus als de Hogepriester die gezeten is aan de rechterhand van de troon. Dit is een heiligdom waar geen offers meer worden gebracht, maar waar het ene volmaakte offer van Jezus wordt herdacht. De schrijver van de brief aan de Hebreeën wil duidelijk maken dat het verbond nu een betere “bediening” heeft gekregen, met een “betere Middelaar van het verbond,” en met “betere beloften.”

Één van de elementen van dit betere verbond is de wijze waarop vergeving kan worden verkregen ook voor opzettelijke zonden. Het negende hoofdstuk maakt het zo duidelijk:

Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; (9:24)

De Tempel en de Tabernakel van het Oude Testament is nu alleen maar een “tegenbeeld”, dat wil zeggen een onvolledige kopie van het werkelijke heiligdom in de hemel. Jezus doet daar in dienst als Hogepriester. En Zijn dienst betekent dat hij het bloed van zijn eigen offer inzet om de zonden van vele weg te nemen (vers 28).

De Oudtestamentische nadruk op de plaats die God zich verkozen heeft – de Tempel in Jeruzalem – wordt nu vervangen door de hemel. De Joodse Hogepriester wordt nu Jezus als de Hogepriester. Geestelijke aanbidding is niet afhankelijk van een plaats, en de voorschriften voor de bediening in het heiligdom zijn niet relevant omdat ze Hogepriester in de hemel verkeert. De slotsom is dat christenen overal waar ze zijn, in een ceremonie die ze zelf mogen uitwerken, toegang hebben tot dit hemelse heiligdom, zoals Israëlieten toegang hadden tot de Tempel.

“Omdat wij dus, broeders,vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, Op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees, zo laat ons toegaan; (Hebr. 10:19b-20)”

2. Priesterdienst


het uitgangspunt hier is de bepaling dat Israël een heilig volk zou zijn, met een koninklijke en priesterlijke functie. Zo lezen we in Exodus 19:6,

“En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn…”

De gedachte dat de gemeente van Christus de vervanging is van Israël, begint niet pas eeuwen na de afsluiting van het Nieuwe Testament. We vinden het al, bijvoorbeeld, in de eerste brief van Petrus:

Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. (1 Pe. 2:5)

Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Pe. 2:9).

De gedachte hierachter is natuurlijk, dat Israël niet langer dat Koninklijke priesterdom uit het boek Exodus is. Dat niet Israël functioneren moet als het heilige volk dat het karakter van de Here, de Verlosser van Zijn volk, aan de wereld moet verkondigen, maar dat dat de gemeente van Christus is. Is dat niet precies een uitdrukking van de vervangingstheologie?
Maar de christelijke gemeente is natuurlijk een gemeenschap van “geestelijke aanbidders.” En dat zullen we zien aan het karakter van de offerande die door deze priesters in het hemelse heiligdom worden gebracht.

3.Offeranden


Hiermee begint het. Mozes vraagt aan de farao om verlof om het volk drie dagen in de woestijn te laten gaan

“(zo)dat wij den HEERE onzen God (kunnen) offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal.” (Ex. 8:27)

Is er dan sprake van het brengen van offers in het hemelse heiligdom? Maar dat zijn dan, vergelijkbaar met de beslissing in het rabbijnse Jodendom de offers te zien als vervangen door het gebed:

Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden. 

Het offer is het uitspreken en vieren van de verlossing die op het kruis, in het zond offer van Jezus, tot stand is gebracht. Dat is een lofoffer. En nog algemener, al datgene wat door mensen kan worden uitgesproken in overeenstemming met de belijdenis van de Naam van Jezus de Messias. Daarmee is een richtlijn gegeven voor de christelijke eredienst. De gemeente van Christus heeft alleen maar te maken met “geestelijke offeranden” in de vorm van gebeden en liederen, met als maatstaf dat ze “Gode aangenaam (moeten) zijn door Jezus Christus (1 Pe 2:5). ”

De specifieke opdrachten die in het Oude Testament worden gegeven voor het brengen van deze offeranden, die bovendien de mondelinge traditie nodig hebben om te kunnen worden uitgevoerd, zijn hiermee opzijgeschoven. Het “gelijk Hij tot ons zeggen zal,” is nu vervangen door “die Zijn Naam belijden,” en “door Jezus Christus.” De geestelijke aanbidding kent blijkbaar geen nadere voorschriften.

4. Altaar


De offeranden in het Oude Testament moesten uiteraard op een altaar worden gebracht. Ook de aartsvaders hadden diverse malen en op diverse plaatsen een altaar gebouwd voor het offer. Een van de bijzondere momenten van het offer is natuurlijk dat wat bij de sluiting van het verbond hoort in Exodus 24:4. Zo lezen we:
Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

De volgorde van het vers suggereert een principiële orde: de geschreven Thora als eerste, dan het altaar onder de berg (onderworpen aan de openbaring op de Sinaï) en dan de relatie van dat altaar tot het gehele volk. Dat hele volk brengt offers terwijl het de woorden van de thora hoort – en dat gehele volk zegt dan uiteindelijk: “Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen” (24:7).

Is er ook in het Nieuwe Testament sprake van een altaar?

Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den tabernakel dienen. 

Geen macht, dat wil zeggen geen bevoegdheid. Joden die de Messias niet erkennen hebben geen toegang tot deze gedachtenis aan de verzoening, die plaatsvindt waar de gemeente samenkomt om woorden van dank en lof uit te spreken tegenover Jezus. Waar is dat altaar dan? Het is in ieder geval buiten de “legerplaats”. Het is dus niet verbonden met de tocht van Israël door de woestijn van de geschiedenis, het is nadrukkelijk niet langer Joods er geen deel meer van het leven van Israël. Christenen worden opgeroepen om uit te gaan buiten de legerplaats.

En wat betekent dat dan in christelijke zin? Dat elke betrekking tot het Jodendom wordt afgewezen. Dat de christelijke viering superieur is omdat het heiligdom nu in de hemel is, de priesterdienst door een nieuw heilig volk wordt uitgevoerd, dat door Jezus tot stand is gebracht, en dat zijn gemeente zuiver geestelijke offeranden brengt op het hemelse altaar. Terwijl Israëlieten het Heilige in de tempel niet zomaar mochten binnengaan, zo heb ik christenen rechtstreeks toegang tot het Hemelse Heiligdom. Zo superieur is het nu.

Is dat allemaal waar? Het is in ieder geval de claim van het Nieuwe Testament, dat de ware geestelijke aanbidding alleen maar te vinden is in een christelijke viering rondom het altaar.

Waar is dat altaar dan te vinden? Ik denk dat 1 Kor. 10 het duidelijk zegt:

gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der duivelen. 

De Tafel van de Here, is de tafel van het avondmaal, is het altaar dat geschikt is om de geestelijke aanbidding uit te voeren. Aan die tafel wordt gegeten, aan die tafel worden dankoffers gebracht. Zo wordt dat overgenomen van Deuteronomium 27:7, waar we lezen:
Van gehele stenen zult gij het altaar des HEEREN, uws Gods, bouwen, en gij zult den HEERE, uw God, brandofferen daarop offeren. Ook zult gij dankofferen offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods.

En dan moeten we tenslotte nog vaststellen, dat de stenen waarvan het altaar gebouwd is volgens 1 Pe. 2:5 de leden van de gemeente van Christus zijn. Wanneer de gemeente van Christus samenkomt is er een altaar, en als er een altaar is kan de gemeente haar priesterlijke functie uitvoeren, en als ze dat doet brengt ze lofoffers tegenover God en Christus, en gedenkt en viert ze de verlossing die ze in de Messias Jezus hebben ontvangen.


Conclusie:

Is het terecht dat het Nieuwe Testament op deze manier een totaal andere wijze van aanbidding voorschrijft? Het is niet ongelijk aan de beslissing in het rabbijnse Jodendom, na de val van de Tempel, om de eredienst in de synagoge op te vatten als een equivalent van het priesterwerk in het Heiligdom. Er is zeker sprake van een parallel tussen beiden. De synagoge was een combinatie van leerhuis, en de plaats van het gebed dat als een symbolische offerandn werd beschouwd. Net als het leerhuis in het rabbijnse Jodendom werd ook de gemeente gezien als een plaats waar God woonde, waar de Sjechina kon rusten. De parallellen zijn talrijk en boeiend. Het enige nieuwe aan de christelijke vieringen, is de nadrukkelijke overtuiging dat haar aanbieding geestelijk is, en haar offeranden “van de lippen” aangenaam zijn bij God, in onderscheid tot de “vleselijke” eredienst van het joodse volk.

De aansluiting van de christelijke vieringen bij de fundamentele kenmerken van de Joodse priesterlijke bediening, is een onderdeel van christelijk triomfantalisme en van de vervangingstheologie.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *