Tussen vertelling en dialoog – The Art of Biblical Narrative – samenvatting hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4

Tussen vertelling en dialoog

Hoe presenteren de Bijbelse schrijvers een gebeurtenis in een verhaal door middel van een verwijzing binnen een dialoog?

Met gebeurtenis bedoel ik hier echt een “narratieve gebeurtenis”, en niet alleen maar een korte vermelding of samenvatting van feiten, zoals bijvoorbeeld in de geslachtsregisters gebeurt. Het tempo van de vertelling moet zodanig vertraagd worden, dat wij een scène voor ons zien die zich ontvouwt; we moeten in staat zijn om ons een beeld te vormen van de interactie van de personen, de motivaties, bedoelingen, karaktertrekken, en alle andere elementen die betekenis geven aan menselijk handelen. Juist in de weergave hiervan is de literaire verbeelding – beschreven in hoofdstuk twee – volop aan het werk.

Narratieve gebeurtenissen worden in de Bijbel totaal anders weergegeven dan in het Griekse epos of in moderne westerse literatuur: de vertelling in strikte zin is ondergeschikt aan de dialoog tussen de personen. Zo bijvoorbeeld in 1 Sam. 21.

1 Sam 21:7, “Op die dag nu had iemand van de dienaren van Saul etc.”, illustreert deze voorrang van de dialoog boven de vertelling in eigenlijke zin. De Bijbelse schrijvers zijn vooral gericht op de reacties van personen op handelingen. In de directe rede worden de relaties van de personen en hun handelingen weergegeven. Dit 7e vers vormt daarom alleen maar een brug tussen twee momenten in de dialoog tussen David en Achimelech.

De aanwezigheid van Doëg in het heiligdom – een ambtenaar van Saul en een Edomiet – wijst vooruit naar de kwalijke rol die hij later in het verhaal nog spelen zal (1 Sam. 22:9). Hoewel zijn aanwezigheid relevant is voor het verhaal, wordt het pas betrekkelijk laat aan ons meegedeeld. Dit stukje van de vertelling geeft een enorme spanning aan het verzoek van David om een zwaard – want het is Doëg in 1 Sam. 22:10 die juist dit feit vermeldt in zijn aanklacht tegen David tegenover Saul.

De Bijbelse schrijvers vermijden zoveel mogelijk indirecte rede. De opdrachten van Saul aan David worden niet weergegeven in een samenvatting of als indirecte rede, maar geciteerd in de dialoog van David.

De regel luidt: in een vertelling van een gebeurtenis wordt elk spreken weergegeven als directe rede.

Wat maakt het verschil tussen directe rede en indirecte rede nu zo belangrijk?

Door het benadrukken van de actie van het spreken, worden wij als lezer geattendeerd op de spreker in zijn relatie tot de toehoorders, en in zijn persoonlijke relatie tot datgene waarover hij spreekt. In dit geval de relatie tussen David en Saul, en tussen David en zijn mannen. De vorm van de taal – bijvoorbeeld het toewerken naar een climax in 1 Samuel 24 – laat iets zien van de emotionele staat waarin David verkeert. Zo bijvoorbeeld gebruikt David in het 7e vers twee maal de uitdrukking “de gezalfde van de Here.”

[RAV: het zesde vers beschrijft het “bonzende hart van David”, en geeft daarvoor een reden. En het achtste vers vertelt ons het effect van de woorden van David op zijn mannen. De keuze voor deze vorm (samenvatting van feiten) impliceert, dat het de schrijver niet gaat om deze beide elementen in het verhaal, behalve als een ondersteuning voor de hoofdzaak in het zevende vers. Een belangrijke aanwijzing voor de interpretatie van de tekst.]

De voorrang van de directe rede blijkt ook uit het feit dat iemands gedachten altijd worden weergegeven als een (interne) monoloog. Overwegingen over mogelijkheden, het bepalen van gevoelens of het nemen van beslissingen wordt in directe rede weergegeven. (Maar het “bonzende hart” is een voorbeeld van een houding zoals liefde, haat, angst, jaloezie en dergelijke, die alleen kunnen worden aangeduid met een passend werkwoord. Dat zijn samenvattingen van innerlijke ervaringen en geen narratieve uitwerkingen daarvan.) De gangbare uitdrukking daarvoor is: “en hij zei in zijn hart”, en in veel gevallen is het werkwoord “zeggen” alleen al de aanduiding van een denkproces.

Waarom wordt een gedachte weergegeven als een uitspraak? Het is mogelijk dat de Bijbelse schrijvers het primaat van de taal in de schepping zo sterk hebben gevoeld, dat zij meenden dat een gedachte niet volledig gerealiseerd was, totdat die als spraak werd gearticuleerd.

Door het weergeven van gedachte als innerlijke dialoog wordt het ook mogelijk dat de stijl van de tekst bijdraagt aan de betekenis van de gedachte. Een extreem geval is de weergave van een orakel – een werpen van stenen wellicht – als een verbale uiting in 2 Sam. 2

David gebruikt vermoedelijk stenen (Urim en Thumim) als orakel om antwoord van God te krijgen op zijn vragen. De positieve uitslag van het werpen van de stenen wordt echter als directe rede weergegeven. “Zal ik opgaan naar een van de steden van Juda?” – Dan worden de stenen geworpen en de gunstige uitslag weergegeven als directe rede: “en de Heere zei tegen hem, ‘ga op.'”

Dat roept een vraag op vanuit onze moderne beleving: waarom wordt een handeling weergegeven met behulp van woorden en termen die duidelijk niet rechtstreeks te maken hebben met die handeling? (Het spreken van God is niet din overeenstemming met het werpen van de stenen!)  Literaire kunst wordt in onze moderne ervaring bepaald door het succes van de “mimèsis”, dat wil zeggen de vaardigheid om de realiteit af te beelden of na te bootsen. Niet aldus in de Bijbelse verhalen.

Het antwoord ligt in het “vooroordeel van stilering” van het Bijbelse narratief-door-dialoog. Het werpen van de stenen als handeling is in de ogen van de schrijver triviaal en verdient geen narratieve uitwerking. Met zijn keuze voor de dialoog benadrukt de schrijver dat de menselijke wil wordt geconfronteerd met alternatieven, waaruit hij zelf kan kiezen of die hij aan een goddelijke invloed kan overlaten. Het is alleen in taal dat vraag en antwoord, onzekerheid tegenover Gods plan, politieke en historische alternatieven kunnen worden uitgedrukt. Samenvattend: woorden vormen het fundament van de realiteit. Daarom wordt het werpen van de stenen, als de concrete manier waarop het orakel om antwoord wordt gevraagd, als een spreken uitgedrukt.

God schiep de wereld met woorden; de mens is onderscheiden van de dieren door zijn gebruik van taal; met woorden openbaart iedere persoon zijn bijzondere karakter; met woorden worden bindende afspraken tussen de mens en God vastgelegd; woorden verlenen het vermogen om anderen te beheersen of te bedriegen, met hen mee te voelen en op hen te antwoorden. Gesproken taal is daarom de basis van alles wat er aan menselijks en goddelijks in de Bijbel gebeurt. Wanneer dus de Bijbelse schrijver datgene wat voorafgaat aan het woord – de gedachten – of wat op zichzelf niet in woorden bestaat – gevoelens en houdingen – toch omzet in taal, is dat zijn manier om de essentie daarvan tot uitdrukking te brengen.

Een gevolg van deze keuze voor de narratieve dialoog, is de zeldzaamheid van visuele elementen; wat wordt gezien wordt weergegeven door wat wordt gesproken. Niets mag de weergave van de gebeurtenis in de dialoog onderbreken. We horen niet welke kleding David droeg of hoe hij en Achimelech eruit zagen.

We moeten ook vaststellen dat de dialogen in de Bijbelse teksten, hoewel ze overtuigend zijn als elementen van het drama dat zich ontvouwt, niet bedoeld zijn als een weergave van wat er werkelijk gezegd is. Het gaat niet om het normale gesproken Hebreeuws – ook al weten we niet precies hoe di geklonken heeft. We hebben overduidelijk met een gestileerd, aan literaire conventies gebonden taalgebruik te maken dat nauwelijks ruimte laat voor al die elementen die een persoonlijke stijl verraden.  Ook hier is dit vooroordeel (of de voorkeur) van de stilering actief.

Voor ons vreemd maar volstrekt logisch voor de Bijbelse schrijver is daarom Davids uitspraak aan het eind van het tweede vers van hoofdstuk 21: “de jongens heb ik laten weten dat zij naar een bepaalde plaats moeten gaan.” Ongetwijfeld heeft David een of andere plaatsnaam genoemd. Een weergave van wat er echt gezegd zou zijn, zou die plaats dan ook vermeld hebben. En het is zeker dat David niet letterlijk “een bepaalde plaats” (hier of daar) gezegd heeft. De schrijver maakt hier duidelijk dat het onbelangrijk was welke plaats David genoemd heeft, omdat hij tegenover de priester gelogen heeft en dit hele verhaal heeft verzonnen. De gestileerde onbepaaldheid van de uitdrukking “die of die plaats” – vertaald met “een bepaalde plaats” – geeft meer inzicht in wat hier gebeurt, dan wanneer vermeld zou worden welke plaatsnaam David in werkelijkheid genoemd had, of wanneer de schrijver zelf een of andere plaatsnaam had bedacht.

Deze stilering is ook terug te vinden in vormen van symmetrie die eerder horen bij Hebreeuwse poëzie dan in zuiver proza. Bijvoorbeeld in uitdrukkingen als: “waarom ben je alleen, en is er niemand bij je?” Dit is een fraai voorbeeld van een parallellisme dat je zou verwachten in een poëtische tekst. Het lijkt echter passend te zijn voor de priester in 1 Sam. 21:1 op deze manier de dialoog te beginnen, omdat hij uiteraard spreekt vanuit de waardigheid van zijn priesterlijke gezag. De conventie van het poëtische spreken duidt een “register” aan van gezaghebbend spreken – zie bij voorbeeld de manier waarop Eli tegen de biddende Hanna spreekt.

Bovendien kan de herhaling die eigen is aan het parallellisme ook de suggestie geven van een zekere traagheid in het spreken van Achimelech. In alles wat deze zegt, vertoont hij een duidelijke neiging om het vanzelfsprekende steeds weer te benadrukken: “er is geen gewoon brood voorhanden, maar er is wel heilig brood.” En dan in het vertellende zesde vers: toen gaf de priester hem dat heilige brood, omdat er geen andere brood was et cetera.” (Uit deze weergave van de feiten in het zesde vers blijkt wel dat de schrijver opzettelijk dit element van het karakter van de priester naar voren wilde brengen.) En in het negende vers: “Als u dat mee wilt nemen, neem het mee, want er is hier geen ander dan dat.” Op die manier wordt door de stijl van het spreken van de priester, een bepaalde houding en karakter zichtbaar, die ook relevant is voor de uiteindelijke afloop. Tegenover het ongeduld van David staat dus de lijzige en vertragende manier van spreken van de priester.

Op welke manier laten de Bijbelse schrijvers nu het karakter van de personen zien?

De literaire conventie laat alle personen in een Bijbels verhaal het normatieve literaire Hebreeuws spreken – want er is geen verwijzing naar de werkelijke gesproken taal. Alleen hele kleine en indirecte indicaties van een persoonlijk taalgebruik worden gegeven. Het verschil tussen karakters wordt voornamelijk uitgedrukt door middel van contrast. We kunnen spreken van een techniek van de contrasterende dialoog. Daarom vinden we met maar enkele uitzonderingen dat scènes in het Bijbelse verhaal steeds twee personen in een dialoog tegenover elkaar plaatsen. Wat karakteristiek is aan de taal van David wordt dus zichtbaar gemaakt door het contrast met de manier van spreken van de priester.

We vinden deze techniek van de contrasterende dialoog bijvoorbeeld in het contrast tussen de seksuele botheid van de vrouw van Potifar tegenover de moreel beladen  en woordrijke weigering van Jozef. Vaak heeft het contrast de vorm van een zeer korte uitlating aan de ene kant tegenover een zeer uitgebreide retorische uitlating aan de andere kant. Lengte of beknoptheid hangen af van het karakter, de manier van spreken en de situatie. Juist de beknoptheid van de woorden van seksuele verleiding van de vrouw van Potifar is zo opvallend. De eenvoudige en pure hartstocht wordt daarmee uitgedrukt, evenals de bevelende toon die ze tegenover de Hebreeuwse slaaf gebruikt zal hebben. Terwijl voor elke lezer duidelijk is dat zij in de poging Jozef te verleiden in werkelijkheid toch veel meer woorden gebruikt moet hebben dan alleen dit. We vinden een dergelijke contrasterende dialoog ook in de uitbarstingen van Ezau tegenover de subtiele taal van Jacob bij het verkopen van het eerstgeboorterecht in Genesis 25.

Uit het primaat van de dialoog kunnen we verschillende algemene regels afleiden voor het correcte lezen van Bijbelse narratieven.

1. In elk Bijbelse verhaal is het eerste moment van een dialoog het belangrijkste moment in het weergeven van het karakter.

2. De vraag waarom de schrijver soms een verhalende samenvatting of beschrijving geeft in plaats van een dialoog is vaak van groot belang.

Vertelling in eigenlijke zin heeft vaak de functie van een “kroniek”: een samenvattend overzicht in plaats van een presentatie door middel van (dramatisch opeenvolgende) scènes. Daarom zijn lange gedeelten uit Samuel en Koningen pure vertellingen omdat zij niets anders willen doen dan oorlogen en politieke intriges in een overzicht samenvatten. In dergelijke passages is de literaire verbeelding maar zwak aanwezig.

Wat gebeurt er nu in een verhaal waarin het element van de narratieve kroniek tot een belangrijk element in de compositie wordt gemaakt? Vertelling en dialoog staan dan met elkaar in scherp contrast. In 2 Samuel 10 vinden we een combinatie van vertelling en dialoog. De tweede helft van het hoofdstuk vanaf vers 13 is een ononderbroken vertelling – een kroniek. In dat gedeelte worden ingewikkelde handelingen die vele maanden bestrijken in een paar verzen verteld. Er is een enorm contrast tussen de vertelde tijd en de verteltijd – de tijdspanne die wordt beschreven en het aantal woorden waarmee de beschrijving plaatsvindt. Zie bijvoorbeeld het dertiende vers.

In het 11e hoofdstuk dat daarop volgt, vinden we de geschiedenis van David en Bathseba. Het eerste vers van dat hoofdstuk verbindt de geschiedenis van de oorlog van hoofdstuk 10 met het verhaal van David als een overspelige moordenaar. Overspel en moord spelen zich af tegen de achtergrond van het leger van Israël dat zijn leven riskeert om het nationale belang te beschermen.

Kenmerkend voor het Bijbelse narratief is ook de tijdsprong, waar we een snelle overgang doormaken van de samenvatting van een handeling naar het belangrijke gevolg, en zo vinden we in vers vier: “daarna keerde zij terug naar haar huis” om vervolgens te horen “de vrouw is zwanger”. Tussen het overspel en de ontdekking van de zwangerschap moet toch een aantal maanden verlopen zijn.

Vanaf het zesde vers vinden we dan weer de gangbare vormen van de narratieve dialoog. Juist in dit gedeelte is het van belang om te zien wat gezegd wordt maar ook wat ongezegd wordt gelaten. Hoe karakters worden zichtbaar gemaakt door wat ze herhalen, weergeven of zelfs verminken  wat anderen gezegd hebben.

De “kroniek” in hoofdstuk 10 geeft een betekenisvolle context voor het verhaal van hoofdstuk 11: de private morele biografie van de koning heeft politieke en historische gevolgen.

Samenvattend kunnen we zeggen, dat er drie functies zijn van de vertelling zoals die is opgenomen in of rondom de dialoog.

  1. Het weergeven van handelingen die essentieel zijn voor de ontplooiing van het plot, en die niet makkelijk in dialoog kunnen worden weergegeven. (Bijvoorbeeld bij de vermelding van de aanwezigheid van de Edomiet Doëg in het heiligdom.)
  2. Het weergeven van gegevens die ondergeschikt zijn aan het plot, maar een of ander licht werpen op de betekenis van de gebeurtenissen. (Zoals in 2 Sam. 11 de vermelding van de strijd in het eerste vers.)
  3. Het bevestigen, benadrukken, tegenspreken of eenvoudig herhalen in de vertelling, van de inhoud van de beweringen die door de personen in directe rede zijn gedaan. (Bijvoorbeeld 1 Sam. 21:6, waar alleen maar gezegd wordt, inclusief een nadruk op het bijzondere van de handeling, met een nadere uitleg, wat de priester al had aangekondigd te zullen doen in vers 4.)

Ad. 3
Beginnen we met het laatste. Wanneer in de vertelling een uitspraak herhaald wordt zoals die ook in de dialoog is uitgesproken (of omgekeerd) geeft de herhaling alleen maar een nadruk.

Wanneer de vertelling voorafgaat aan de dialoog, wekt het de indruk van een dramatische urgentie. In de dialoog wordt de inhoud van de vertelling bevestigd maar ook levendiger gemaakt.

Het gebeurt ook dat de vertelling het karakter heeft van een objectieve weergave terwijl in de dialoog het karakter van de persoon verantwoordelijk is voor een afwijkende weergave van de feiten.

Zo bijvoorbeeld in 1 Kon. 21:13-15. De vertelling rapporteert eerst: “ze namen hem mee buiten de stad en stenigden hem en hij stierf.” Dat wordt weergegeven in het volgende vers in de directe rede als een boodschap aan Jezebel: “Naboth is gestenigd en is dood.” Vervolgens geeft Jezebel dit nieuws door aan Achab met de woorden: “Naboth leeft niet meer maar is dood.” Dat zou bedoeld kunnen zijn om haar aarzelende echtgenoot ervan te verzekeren dat Naboth werkelijk uit de weg is geruimd. Bovendien laat zij de wijze waarop hij stierf weg: dat hij werd geëxecuteerd als het gevolg van een corrupte rechtszaak met een valse aanklacht en meinedige getuigen. Zo vinden we eerst de feiten in de vertelling in samenvatting. En dan de zakelijke mededeling van het resultaat door de dienaren. En tenslotte de presentatie van het “goede nieuws” aan de koning met weglating van de verontrustende omstandigheden. De manier waarop Jezebel de koning manipuleert wordt hier zichtbaar gemaakt. De lezer kan zowel de zakelijkheid van de dienaren van Jezebel als de manipulatie van de koning door Jezebel alleen maar opmerken door middel van het contrast met de vertelde feiten in vers 13.

Er is een element in de vertelling waarbij de dialoog niet wordt weergegeven, maar alleen het feit dat er gesproken is, wordt vermeld.

Elke directe rede wordt geïntroduceerd met de uitdrukking: “en hij zei”, en dan het antwoord: “en hij antwoordde en zei.” Nu is dit de conventie. Wanneer daarvan wordt afgeweken zullen we te maken hebben met iets dat betekenis heeft. Zo bijvoorbeeld in het geval van een dialoog die normaal gesproken inhoudt: “hij zei tegen hem… En hij antwoordde hem en zei…” Wat is er nu aan de hand wanneer de gesprekspartner geen antwoord geeft en we dus vinden: “en hij zei tegen hem,… En hij zei tegen hem”? De aangesprokene moet dan een of ander probleem hebben om antwoord te geven. Hij is in verwarring of in verbazing en is niet bij machte te antwoorden. Ook dit lijkt een duidelijke conventie te zijn.

In Genesis 20:19, 10 wordt op die manier duidelijk dat Abraham moest zwijgen na de eerste uitspraak van Abimelech, vermoedelijk uit schaamte. Twee keer immers wordt hier vermeld dat Abimelech het woord tot Abraham richt. De tweede keer kan worden gezien als een woedende samenvatting van de eerste uitspraak. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat Abraham moeite heeft met het vinden van een antwoord. Voor moderne lezers van het Bijbelse verhaal is het van belang om deze formele aanwijzingen in de tekst te kunnen herkennen.

Het citeren van een uitspraak in directe rede komt vaker voor dan een samenvatting van wat iemand gezegd heeft. Het is een belangrijke vraag welke reden de schrijver heeft gehad toen hij er voor koos samen te vatten in plaats van weer te geven. Het kan zijn vanwege de snelheid van de vertelling die hij beoogde, of om herhaling te vermijden, of om de lage waardering uit te drukken van wat gezegd is. Bijvoorbeeld de woorden van Goliath tegen David die worden weergegeven als: “en hij sprak woorden met dezelfde strekking” (1 Sam. 17:23).

Tenslotte, ook het weglaten van een spreken, waar dat wel verwacht kan worden, geeft ons een duidelijke indruk van het karakter. Het zwijgen bijvoorbeeld van zowel David als Absalom, na de verkrachting van Tamar door Amnon, is een duidelijke aanwijzing van een politieke onmacht aan de kant van de koning, die rechtstreeks zal leiden tot de latere tragedie.

Ad. 1
Vertelling wordt ook gebruikt voor de weergave van essentiële gegevens in het verhaal, maar dat is vanzelfsprekend. We zullen nooit horen dat een persoon zijn beide armen lui heeft uitgestrekt, simpelweg omdat de schrijver er plezier in heeft om een bekend menselijk gebaar weer te geven. Daarentegen zal de verteller wel meedelen dat Jacob zijn beide handen gekruist heeft gehouden toen hij de twee zonen van Joseph zegende, omdat daarmee de zegen van de rechterhand wordt overgedragen van de oudere naar jongere zoon. In het algemeen staat er niets overbodigs in een Bijbels verhaal.

Ad. 2
De vertelling heeft tenslotte nog als algemene functie om “expositorische informatie” te bieden. Korte uitspraken die de namen van de personages weergeven, met de geografische aanduiding van woon- of geboorteplaats en met het benoemen van belangrijke familierelaties of zelfs met een sociale of morele karakteristiek van de hoofdpersoon, zoals de achtergrond van Elkana in 1 Sam. 1:1.

Dergelijke vertellende passages gaan in tijd nadrukkelijk vooraf aan de handeling. (Zijn vóórtijdig of pre-temporeel.) Na deze expositie gaat het verhaal verder in vers 3 met een verwijzing naar een gewoonte – “deze man ging elk jaar op et cetera”. De eigenlijke handeling begint dus pas in vers 9, want daar pas hebben we een singuliere gebeurtenis, uniek in de geschiedenis. Tot op dat moment zijn alle handelingen herhaalde acties.

We vinden dus expositie, vertelling in eigenlijke zin en dialoog in dit hoofdstuk, en dat alles in de context van de typische scène van de aankondiging van de geboorte. Het gebruik van die conventie laat zien dat dit kind dat geboren zal worden een belangrijke rol in de geschiedenis te spelen heeft. (De uitzondering is het kind in 2 Kon. 4.)

De Bijbelse schrijvers geven aan hun verhalen een nadrukkelijke thematische gerichtheid terwijl ze tegelijkertijd door de dialoog ook een morele en psychologische diepgang weten te realiseren. Zij weten een indringend dramatisch effect te bereiken door het verweven van dialoog en door het contrast tussen karakters.

Dat berust op iets wat we de Hebreeuwse levensbeschouwing kunnen noemen, maar die ook een theologisch fundament heeft. Ieder mens moet de vrijheid hebben om te worstelen met zijn lot door zijn eigen woorden en daden.  Dat is een theologische “realiteit”, gegeven met de schepping van de mens. De schrijver moet daarom ook elk van zijn karakters verhelderen door dialoog en handeling, zonder als schrijver nadrukkelijk te interpreteren en te oordelen. De Bijbelse verteller bemoeit zich niet met de personages die hij naar voren brengt – zo heeft ook God in elke menselijke persoon een weefsel van bedoelingen, emoties, en overwegingen geschapen in een doorzichtig web van taal, die door het individu zelf moet worden geordend in de korte tijdspanne van een leven.

Conclusie
We hebben gezien hoe vertelling en dialoog met elkaar samenhangen; de dialoog is de voornaamste vorm van het verhaal. Hoe vooral de dialoog verantwoordelijk is voor de weergave van het karakter en zelfs gebruikt kan worden om visuele elementen en belangrijke gebeurtenissen weer te geven. De eigenlijke vertelling (de kroniek, de samenvatting van acties) ondersteunt de dialoog op diverse manieren. De taal van de dialoog is verder gestileerd, d.w.z. het is geen weergave van de werkelijke gesproken taal. (Variaties in taalgebruik zijn daarom altijd zinvol en typisch, en nooit toevallig.) Juist daardoor bereikt de Bijbelse schrijver het hoogst mogelijke effect met een minimum aan woorden. Achter deze literaire technieken schuilt de overtuiging dat de werkelijkheid uiteindelijk op taal, op woorden berust, en dat het een mens is gegeven om in woord en daad zijn weg te kiezen in het leven, en dat uit zijn keuzes niet alleen zijn persoonlijkheid blijkt, maar juist ook het dramatisch karakter van de geschiedenis voortvloeit.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelstudie, Boeken. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *