Een theologie van de liefde – hoofdstuk 3 – De kloof van de ongeloofwaardigheid

Het probleem waar we mee te maken hebben is het dualisme tussen belijdenis en praktijk. Omdat het praktische leven niet aansluit bij onze belijdenis wordt de boodschap van het evangelie ongeloofwaardig.

Jezus Christus is het antwoord van God op dit probleem. Het vleesgeworden Woord is de geloofwaardige boodschap van het evangelie.

De boodschap van Jezus en de apostelen bestaat zeker uit de objectieve verzoening – het getuigenis van wat God gedaan heeft. Maar deze objectieve verzoening blijft ongeloofwaardig totdat er mensen zijn die daadwerkelijk verzoend zijn met God en ook zo leven.

Volgens John Wesley is een deel van dit probleem veroorzaakt door het probleem van woorden. Eenvoudige mensen hebben een eenvoudige waarheid nodig. Er is geen behoefte aan interessante filosofische speculaties. Technische termen helpen niet om het evangelie te begrijpen. Het is van groot belang hoe we in de verkondiging met woorden omgaan. “Woorden kunnen het leven openbaren, of droge beenderen verbergen.”

Theologisch correcte woorden over de verzoening in Christus, zonder een concrete heiligheid dragen bij aan een vorm van escapisme. We vluchten weg in de mooie woorden omdat we niet bij machte zijn om in en met die woorden te leven. In plaats van statische, formele en abstracte begrippen hebben wij het persoonlijke Woord nodig – dat zich openbaart in daden,  openbaring en communicatie. Het “woord” in het Hebreeuws is een bijna fysieke projectie van de persoon. Wanneer we nadenken over theologische termen moet onze zorg uitgaan naar het doel: het communiceren van het dynamische element van het christelijk leven. We moeten niet uitgaan van de Griekse abstractie, maar van de Hebreeuwse nadruk op het persoonlijke. Het theoretische denken wil belangrijke theologische woorden uitspreken; het praktische denken is gericht op de levengevende woorden van communicatie en verzoening. Uiteindelijk kunnen wij het geloof niet bewaren met behulp van de woorden van de belijdenis, maar we hebben het Woord van het leven nodig.

Het dualisme tussen theorie en praktijk ontstaat al heel snel, als we theologische woorden zien als woorden die het geloof beschrijven, in plaats van woorden die aanduiden hoe het geloof is vleesgeworden in levende mensen. We moeten de belijdenis bewaren maar er betekenis aan geven in het leven. Onze woorden moeten leven krijgen.

Het is goed om ons te herinneren, dat de grote christelijke woorden in ons cynische tijdperk vaak met spot worden bejegend, omdat ze maar al te vaak gesproken zijn door mensen die deze woorden met hun handen en voeten hebben verraden.

De grote woorden van het christelijk geloof – genade, vergeving, verlossing, geloof, hoop en liefde – moeten vervuld raken van onze christelijke levenservaring.

Het bijzondere van de theologie van John Wesley is zijn nadruk op heiligheid als een persoonlijke ervaring – en niet alleen als een exercitie van de correcte theologische woorden. Gods genade moet gerealiseerd worden in het leven. Het moet zich staande houden in de concrete geschiedenis.

Het Calvinisme maakt een scherpe scheiding tussen het absolute van de goddelijke waarheid en het eindige van de menselijke zonde. De theologie van Wesley daarentegen wil deze scheiding overbruggen, en stuit daardoor op menselijke zwakte, onvolwassenheid, onwetendheid, uitvluchten en falen.

John Wesley introduceerde het idee van een “tweede werk van genade”, of een tweede zegen in het christelijk leven. Dat roept natuurlijk een enorm aantal vragen op. Waarom is een tweede genade nodig? Is de eerste genade in de bekering dan niet genoeg?

Het volgende moet worden overwogen:

1. Voor Wesley is er geen scherpe scheiding tussen rechtvaardiging en heiliging.
2. Ervaringen van een crisis in het leven, worden te belangrijk geacht. De eerste bekering is geen spirituele magie.
3. De gangbare theologie is niet of nauwelijks gerelateerd aan de zwakten van de menselijke existentie. De praktische toepassing wordt geheel en al los gezien van theologische beweringen.

RAV [De leer van de tweede genade wil dus de kloof overbruggen die tussen rechtvaardiging en heiliging kan ontstaan, door de noodzaak van een voortgaande afhankelijkheid van genade aan te wijzen. De tweede genade is geen “moment”, zoals in sommige kringen wel de doop met de heilige Geest gezien wordt.]

We komen terug op het probleem van de woorden. Zoals bekend is het Nieuwe Testament in het Grieks tot ons gekomen. Dat is niet onbelangrijk, omdat een taal uit de ervaringen en interpretaties van een volk voortkomt. De woorden die de schrijvers van het Nieuwe Testament gebruikt hebben, dragen echter ook de sporen bij zich van een heidens dualisme dat vanzelfsprekend was in de Griekse cultuur. Bijvoorbeeld de gedachte van Plato, dat de mens een samenstelling is van een goddelijke ziel en een boosaardig lichaam. Dat heeft ertoe geleid dat de verlossing vanuit dit Griekse dualisme wordt begrepen als de verlossing uit dit lichaam en uit deze wereld. Dan is de dood een bevrijder. En dat heeft weer tot gevolg dat een christen zich wil terugtrekken van het leven, de natuur vergeet en de volle ervaring van de familie gaat minachten.

Vanuit het Hebreeuws gezien echter, is de mens een eenheid, en geen samenstelling van delen. Zonde raakt de hele mens, en niet alleen zijn lichaam. Redding is de verlossing van de hele mens, lichaam en ziel beide. De zonde is niet te vergelijken met een stof die verontreinigt, maar is in essentie een rebellie tegen God – een daad van de hele mens die in een relatie plaatsheeft.

Vanuit de Griekse cultuur wordt ook steeds het idee van de substantie benadrukt als over de realiteit wordt gesproken. De theologische begrippen van het Nieuwe Testament lijken, omdat ze in het Grieks geformuleerd zijn, steeds zaken, dingen, zijnden aan te duiden. De verlossing is iets; de zonde is iets. Terwijl het Hebreeuws leidt tot een verklaring van zaken in termen van relaties – relaties tussen mensen, relaties tussen God en de mens, relatie tussen mensen en Gods openbaring – wordt de zonde in het Grieks geïnterpreteerd als iets van quasi fysische aard. Vandaar de enorme filosofische aandacht voor de vraag, wát iets in zichzelf is en niet in welke relatie iets staat.

In het Griekse denken is de zonde een zaak die moet worden verwijderd, omdat ze als een soort substantie wordt gezien. In de Hebreeuwse interpretatie is zonde een verkeerde relatie met God, een rebellie of een vervreemding, een morele verwarring.

Dit heeft ook gevolgen voor de interpretatie van de behoudenis of de redding. Er is een contrast tussen de magische opvatting en de morele opvatting. Is de reiniging van de zonde zoiets als een fundamentele psychologische verandering? Een verandering die zich niet op het niveau van het rationele bewustzijn afspeelt, maar in de diepte van de ziel op het niveau van de impulsieve reacties van onze persoonlijkheid? Dat wil zeggen dat gevoelens van trots, kwaadheid en angst en dergelijke geacht worden verwijderd te zijn.

In de morele interpretatie van de verlossing, wordt juist benadrukt dat de mens volledig participeert in het werk van de genade. De genade versterkt de morele integriteit van de mens en maakt het mogelijk dat hij verantwoordelijkheid draagt voor alle menselijke impulsen, gebaseerd op een centrale en dominante liefde. Het menselijke wordt dus niet verworpen, maar wordt ondergeschikt gemaakt aan Christus als de nieuwe meester.

Wanneer we deze drie principes doorvoeren – het Hebreeuwse begrip van de mens in plaats van het Griekse; het relationele begrip van de zonde in plaats van het substantiële; het morele begrip van de verlossing in plaats van het magische – komen we uit bij een vernieuwde theologie die nog verder reikt dan de leer van John Wesley zelf.

Het is van het grootste belang dat we zien dat de Bijbel altijd spreekt over de morele relaties waarin de mens is verwikkeld. In zijn morele relaties is de mens een geheel. De Bijbel spreekt nooit zoals de moderne psychologie, over niet rationele en onpersoonlijke krachten of terreinen van de menselijke persoon. De zonde is scheiding van God in de vorm van een gebrek aan gelijkenis met God in morele zin en een geestelijke vervreemding van God als onze bron van bestaan. Heiligheid is een morele categorie; liefde is moreel; zonde is het tegendeel daarvan.

De bevestiging dat heiligheid en zonde bestaan in persoonlijke relaties, en niet bestaan als “dingen” die kunnen worden geteld, is voor sommige mensen bijna een ketterij. Maar er bestaat nu eenmaal de tendens om de christelijke boodschap van zijn persoonlijke elementen te ontdoen. Het onderscheiden van zonde in zwaar en minder zwaar; uitspraken over gradaties van zonde; uitspraken over graden van perfectie in de heiligheid, maken de heiliging tot iets van kwantitatieve aard. Maar een dergelijke benadering bestaat helemaal niet in de Bijbel zelf.

Wanneer we deze principes correct toepassen, zijn we in staat om de kloof tussen theorie en praktijk, dogma en leven die het christelijk geloof ongeloofwaardig maakt te verkleinen of te overbruggen.

Heiligheid is niets anders dan een hartelijke en volkomen liefde voor God en de mens. Om die reden moet het een morele structuur hebben. En dan ook een dynamisch concept zijn zoals het leven zelf is. Heiligheid moet relevant zijn voor onze veranderende persoonlijkheden en voor de steeds weer verschillende situaties waarin we ons bevinden. Heiligheid is het heilzame leven in God dat vanuit een morele noodzaak wordt uitgegoten in het leven van de mensen om ons heen. Getemperd door onze passende liefde voor onszelf. Heiliging gaat altijd over sociale heiliging.

[Dit is de samenvatting van hoofdstuk 3 “The Credibility Gap”, uit “A THEOLOGY OF LOVE” van Mildred Bangs Wynkoop , Kansas City, 1975, 2015].

Dit bericht is geplaatst in Heiliging met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *