Verzoening door oprecht berouw en gebed of door bloedstorting?

We lezen in Hebreeën 9, vers 22: “Zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats.” Dit lijkt aan te sluiten bij een tekst uit Leviticus 17, vers 11: “Het is het bloed dat een verzoening bewerkt voor uw zielen.” Je zou daaruit de theologische conclusie kunnen trekken: als er geen bloedig offer is, dan is er ook geen verzoening. Dus kan vanuit de christelijke theologie worden gezegd dat het vasten en het oprechte berouw op Jom Kippoer, de Grote Verzoendag, geen enkele zekerheid geeft dat zonden vergeven zijn. God kan alleen maar een bloedig offer accepteren voor de verzoening van de zonden.

En dan zal de theologie van de brief aan de Hebreeën natuurlijk zeggen, dat Jezus door zijn dood, door een offer te zijn voor de zonden van de mensheid, door als hogepriester met zijn eigen bloed het hemels heiligdom binnen te zijn gegaan, dat Christus verzoening heeft gebracht voor allen die in hem geloven. Daarom is er geen behoefte meer aan een tempel, offers, of priesters. God heeft er ook een einde aan gemaakt door de tempel te laten verwoesten. Het priesterschap bestaat niet meer, de offers worden niet meer gebracht, de tempel is verwoest. De reden is dat ze niet langer nodig waren. Jezus was het schuldeloze lam dat de zonden van de wereld zou wegdragen.

Laten we eens kijken naar de aard van het offer. Wat hoort er bij een offer in Joods perspectief? Natuurlijk, in de eerste plaats is het een fysiek offer met een rein dier zonder enige gebreken. Maar daar hoorde iets anders bij, namelijk het geestelijke offer. Een houding van berouw en bekering hoorde daarbij. Het voornemen om niet langer de zonden te doen waarvoor het offer gebracht werd. De dienst in de tempel was dus een externe symbolisering van het gebed, van een dienstbaarheid van het hart. De geestelijke ingrediënten van het offer zijn belangrijker dan de fysieke ingrediënten van het offer.

Laten we eens kijken naar de passages in het Oude Testament die laten zien dat gebed, dus zonder bloedvergieten, wel degelijk een middel is voor de verzoening en de vergeving van de zonden. Bijvoorbeeld in het eerste boek Koningen, hoofdstuk 8, de verzen 46 tot en met 50.

Wanneer zij tegen U zondigen (er is immers geen mens die niet zondigt) en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, zodat men hen als gevangenen wegvoert naar het land van de vijand, ver of nabij, wanneer zij het dan ter harte nemen in het land waarheen zij weggevoerd zijn, zich bekeren, en tot U smeken in het land van wie hen weggevoerd hebben en zeggen:

[hier is de teshuva en het gebed:]

“Wij hebben gezondigd, ongerechtigheid bedreven en goddeloos gehandeld,” wanneer zij zich dan tot U bekeren met hun gehele hart en hun gehele ziel in het land hunner vijanden die hen weggevoerd hebben, en wanneer zij tot U bidden in de richting van het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij verkoren hebt, en van dit huis dat ik voor uw naam gebouwd heb, hoor dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, naar hun gebed en naar hun smeking en verschaf hun recht.

[En dan is hier de verzoening:]

Vergeef dan uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben, en al hun overtredingen die zij tegen U begaan hebben, en geef hun barmhartigheid bij degenen die hen weggevoerd hebben, zodat zij zich over hen erbarmen.

De gedachte dat gebed de plaats inneemt van de offers van dieren wordt ook uitgedrukt in Hosea 14 vers 3.

Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Heere, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen.

We vinden het in Psalm 69 vers 31 en 32,

Ik zal de naam van God prijzen met een lied, Hem verheerlijken met een lofzang; dat zal de Heere meer behagen dan een rund, dan een stier met horens en hoeven.

En ook in het eerste boek Samuël, hoofdstuk 15 vers 22,

Heeft de Heere evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des Heeren stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen.

En ook in Psalm 32 vers 5:

Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verborg ik niet; ik zei: Ik zal de Heere mijn overtredingen belijden, en U vergaf de schuld mijner zonden.

De gedachte in de christelijke theologie is, dat de tempel werd verwoest en het systeem van de offers werd afgeschaft nadat Jezus zichzelf geofferd heeft als het uiteindelijke en definitieve offer. Als dat zo is, wat moeten we dan zeggen van de generaties die in Babylonië geleefd hebben tijdens de ballingschap? Heeft God hen dan afgeschreven? Zijn dat dan generaties geweest die in zonde verloren zijn en geen middel hadden voor verzoening en vergeving? Ze waren zeker niet in staat om offers te brengen in de tempel.
De christelijke theoloog zal dan antwoorden dat hun verzoening en vergeving uiteindelijk afhing van het offer van Jezus in de toekomst. Maar Jeremia zegt ondubbelzinnig tegen de ballingen dat ze niet door God verlaten waren, zelfs wanneer ze in het land van hun ballingschap niet over de middelen beschikten om de verzoening van hun zonde tot stand te brengen. Zo vinden we in Jeremia 29 vers 12 en 13.

Dan zult u Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult u Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij vraagt met uw hele hart. Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des Heeren, en in uw lot een keer brengen.

Het was het gebed, de offerande van de lippen waarmee ze verzoening tot stand konden brengen. En zo geldt het nog tot op de huidige dag. Het is teshuva, berouw, bekering en de gebeden die verzoening brengen voor welke zonde dan ook.

Gebed zonder een bloedig offer werd erkend in het oude Israël als een middel van verzoening. Zo lezen we: “Daarop kwam het volk tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de Here en tegen u gesproken; bid tot de Here, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk.” En Mozes heeft toen gebeden voor het volk. Dat  vinden we in Numeri 21 vers 7.

Er zijn zelfs gevallen waar de wierrook zonder het gebruik van een bloedig offer verzoening tot stand kon brengen. Zo kon het gebeuren, zo lezen we in Numeri 31 vers 50, dat het verzoeningsoffer bestond uit juwelen die door de Israëlieten werden gebracht als een verzoeningsoffer voor de Heere. In al deze gevallen is er geen sprake geweest van het vergieten van bloed.

En misschien een van de fraaiste voorbeelden vinden we in Jesaja, Jesaja 6 vers 6 en 7.

Maar een der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend.

Er is geen bloedvergieten noodzakelijk maar alleen het berouwvolle hart en de wil van God. David kreeg het voor elkaar om drie van de tien geboden te overtreden. Het zesde, het zevende en het tiende, namelijk in zijn affaire met Batsheba. Hij heeft toen toegegeven aan de profeet Nathan dat hij gezondigd had tegen de Heere. Nathan heeft hem toen als profeet geantwoord: “de Heere heeft uw zonde weggedaan, u zult niet sterven.” (2  Samuel 12 vers 13.) Heeft David een bloedig offer gebracht om dit tot stand te brengen? Natuurlijk niet. En zo lezen we het ook in Psalm 51. De psalm laat expliciet zien dat de reiniging van de zonde bereikt kan worden door het berouwvolle hart.

Heere, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige.  Want U hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt U geen welgevallen. De offerande voor God is een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.

En wat zegt de Torah over een arme man die de prijs van een bloedig offer niet kan betalen? Kijk maar naar Leviticus 5 vers 11 tot en met 13. Het meeloffer van de armen wordt door God geaccepteerd als het equivalent van een bloedig offer.

Al met al is er voldoende aanwijzing om te zeggen dat het vergieten van bloed niet essentieel was voor het bereiken van verzoening met God. De offers van dieren bovendien waren voorgeschreven voor onopzettelijke zonden. Zo vinden we in een aantal plaatsen in Leviticus, hoofdstuk 4 vers 2, 13 en 22 en hoofdstuk 5 vers 5 en 15. Er is maar één enkele uitzondering waar we vinden dat een bloedig offer noodzakelijk is voor een zonde die opzettelijk is begaan. En dat is de zonde van het zweren van een valse eed om jezelf vrij te pleiten van de beschuldiging dat je een diefstal had gepleegd. In Leviticus 5:24-26 vinden we dat. Het enige voorbeeld van een bloedig offer dat nodig was om verzoening tot stand te brengen voor een opzettelijke zonde.

Het hele systeem van de offeranden gaat dus veel meer over reinheid, of beter gezegd, over het wegnemen van onreinheid als gevolg van onopzettelijke zonden. Iemand die opzettelijk zondigt wordt immers afgesneden van de gemeenschap zonder enig middel van verzoening, zoals we lezen in Numeri 15:30.

Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israeliet, hetzij vreemdeling, die zal een lasteraar van de Heere zijn, die zal uit zijn volk worden uitgeroeid, want hij heeft het woord des Heeren veracht en zijn gebod geschonden; die zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem.

De opzettelijke zondaar die verzoening zocht, had geen ander middel dan rechtstreeks tot God te bidden en een berouwvol hart te laten zien. Het is duidelijk uit het hele Oude Testament dat zonde wordt verzoend door oprecht berouw en gebed, en een zondaar die deze vereisten had vervuld, mag dan ook verwachten dat de Heere zijn zonde zou vergeven en hem weer zou opnemen in de gemeenschap met God. Want God eist uiteindelijk wat we vinden in Micha 6:8, en God vraagt daarom van de zondaar: keer naar mij terug en ik zal naar jou terugkeren, zo lezen we in Zacharia 1:3.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom, polemiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *