Moeten de zonden of de zondaars verdwijnen?

 יִתַּמּוּ חַטָּאִים מִן־הָאָרֶץ וּרְשָׁעִים  עוֹד אֵינָם בָּרְכִי נַפְשִׁי אֶת־יְהֹוָה

הַלְלוּ־יָהּ

Mogen de zondaars van de aarde verdwijnen en de goddelozen niet meer bestaan. Zegen de Heer, mijn ziel,

Halleluja. Psalm 104:35


Zoals Rabbi Jehoeda, zoon van Rabbi Sjimon ben Pazi, zei: David zei honderd en drie hoofdstukken, en hij zei in geen van die hoofdstukken Halleluja, totdat hij de ondergang van de goddelozen zag. [Pas toen kon David volmondig Halleluja zeggen.] Zoals er geschreven staat: “Mogen de zondaars van de aarde verdwijnen en de goddelozen niet meer bestaan. Zegen de Heer, mijn ziel, Halleluja” (Psalm 104:35). […]

Er waren eens struikrovers (of: hooligans) in de buurt van R. Meïr die hem veel last bezorgden. R. Meir bad daarom dat ze zouden sterven. Zijn vrouw Beruria zei tegen hem: Hoe kom je erbij [dat zo’n gebed toegestaan zou zijn]? Omdat er staat “mogen de chattaim (חַטָּאִים) (1) niet meer bestaan?” (Ps. 104:35) Staat er חוֹטְאִים, chotim (tegenwoordig deelwoord: zondigende mannen)? Er staat chataim! (חֲטָאִים, dat betekent zonden). Kijk verder naar het einde van het vers: “en de goddelozen niet meer bestaan.” Omdat de zonden zullen ophouden, zullen er geen goddelozen meer zijn! Bid liever voor hen dat zij zich bekeren, en er zullen geen goddelozen meer zijn. Hij bad voor hen, en zij bekeerden zich. BBerachot 10a


(1) Dit kan gelezen worden als chataim zonden. De Masoretische standaardtekst vocaliseert chattaim (zondaars). Alles draait om de dagesj (punt) in de letter teth (t) die een verdubbeling aangeeft. Het ene woord is dus het meervoud van chet met een enkele teth (zonde) en het andere is het meervoud van chatta (zondaar), met een verdubbelde teth.


Steinsalz heeft de tekst zó:

Met betrekking tot de uitspraak van Rabbi Jehoeda, zoon van Rabbi Sjimon ben Pazi, dat David pas Halleluja zei toen hij de ondergang van de goddelozen zag (zie boven), vertelt de Gemara:

“Er waren eens hooligans in de buurt van Rabbi Meir die hem veel verdriet deden. Rabbi Meïr bad voor God om genade met hen te hebben, dat zij zouden sterven. Rabbi Meirs vrouw, Beruria, zei tegen hem: Wat denk je wel? Op welke basis bid je voor de dood van deze hooligans? Baseer je je op het vers, zoals er geschreven staat: “Mogen de zondaars niet meer bestaan in het land” (Psalm 104:35), wat je interpreteert dat de wereld beter zou zijn als de goddelozen vernietigd zouden worden? Maar staat er geschreven: “Laat de zondaars niet meer bestaan?” Laat de zonden niet meer bestaan, staat er geschreven. Men moet bidden om het einde van hun zonden, niet om de ondergang van de zondaars zelf.” (BBerachot 10a)

Staat er geschreven: Laat de zondaars ophouden? Laat de zonden ophouden, staat er geschreven.  Beruria’s interpretatie van de term chattaim is niet letterlijk. Het is een interpretatie gebaseerd op een zinspeling. De letterlijke betekenis van het woord is inderdaad zondaars. Sommigen leggen uit dat juist het feit dat het vers ervoor koos om het woord chattaim te gebruiken, dat voor verschillende interpretaties (d.w.z. vocalisaties) vatbaar is, in tegenstelling tot het ondubbelzinnige woord (חוֹטְאִים) chotim, de deur opent naar een meer barmhartige interpretatie van het vers.


Beruria was de vrouw van de tanna Rabbi Meir. Zij was de dochter van de tanna Rabbi Chanina ben Teradion, die één van de tien martelaren was. Ze stond niet alleen bekend om haar karakter en persoonlijkheid, maar ook om haar uitgebreide Torah kennis. Haar aanleg voor Torastudie illustreerde haar uitzonderlijke genialiteit. Ze was het niet eens met verschillende Wijzen van haar generatie, en we vinden dat de halacha in dat geschil in overeenstemming met haar mening werd beslist. Als gevolg van decreten van vervolging stierf bijna haar hele familie als martelaar. Onheil bleef haar haar hele leven niet gespaard toen haar twee kinderen op één dag stierven. De Gemara vertelt hoe zij zich met uitzonderlijke moed gedroeg. Uit een verhaal waar in de Talmoed alleen maar op gezinspeeld wordt, weten we dat haar eigen dood ook het gevolg was van een reeks pijnlijke gebeurtenissen. Afgezien van een paar halachische uitspraken, vinden we verschillende plaatsen in de Talmoed waar haar bescheiden en attente eigenschappen zich manifesteren, zelfs door scherpe reacties op verschillende mensen.

 

Dit bericht is geplaatst in Jodendom, Talmoed. Bookmark de permalink.

2 reacties op Moeten de zonden of de zondaars verdwijnen?

  1. Jan Luiten schreef:

    Psalm 104 vers 35 HSV: ‘De zondaars zullen van de aarde verdwijnen, de goddelozen zullen er niet meer zijn’. Het lijkt me dat dit vers over het laatste oordeel gaat. Zie bijvoorbeeld ook Jesaja 66 het laatste vers: ‘En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn’. (Eerlijk gezegd: ik denk niet dat ik de stad uit ga en ga kijken….). Jezus leert om je vijanden lief te hebben, maar Jezus leert ook eeuwig wel of wee.
    Vrouwe Beruria (=Ber Uria?) heeft wat mij betreft gelijk. Dit is ook mijn bezwaar tegen de visie van de Heidelbergse Catechismus (en de Dordtse Leerregels). Vraag en antwoord 10: ‘Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden…..’ Het is onmogelijk dat wij verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor aangeboren zonden, immers geen mens heeft zeggenschap gehad over het in leven geroepen van zijn eigen bestaan, noch op de aard daarvan (en die van de ‘dingen’ om hem heen). Als er veroordeling is, dan is dat om iemands zondige daden, niet om zijn zondige aard. Zie ook Rom. 5 vers 14: ‘Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes toe, ook over hen die niet gezondigd hadden met eenzelfde overtreding als Adam’.
    Het is in het Nieuwe Testament Gods wens dat alle mensen tot bekering komen. Zie 1Tim. 2 vers 3 en 4.

    • Jan Luiten schreef:

      Aanvulling vanuit het Oude Testament waaruit blijkt dat de Heer zondaars gunstig gestemd is (Klaagliederen 3 vs 31-33): ‘Want niet voor eeuwig verstoot de Here. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich naar de grootheid van zijn gunstbewijzen. Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *