Het evangelie van Johannes blijft om vele redenen boeiend. Het boek is echter ook voor velen omstreden. Een recente publicatie van Eli Lizorkin-Eyzenberg werpt licht op een van de meest omstreden elementen uit dit evangelie: het negatieve gebruik van de term “Joden”.
Omstreden dus – verheerlijkt door de een en verworpen door de ander. Niet alleen door de hoge christologie, de leer dat Jezus Christus het vleesgeworden Woord is, en als de Zoon van God uit de hemel kwam om het eeuwige leven te schenken aan een ieder die in Hem gelooft. Dat is een theologie waarvan velen zeggen dat het de grenzen van de historische Jezus te boven gaat en te zeer in strijd is met het beeld van Jezus dat de andere evangeliën ons geven. Maar er is nog een andere reden dat men schuw wordt tegenover dit evangelie. Is dit niet het evangelie waarin we Jezus horen zeggen tegen “de Joden”: “U bent uit uw vader, de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af en staat niet in de waarheid, omdat geen waarheid in Hem is” (8:44)?
In ieder geval is dit – meent men, ook in Evangelische kring – een evangelie waarin voortdurend getoond wordt, dat de leer van Jezus superieur is aan het Jodendom van zijn tijd. Nicodemus is de leraar van Israël die in het derde hoofdstuk moet leren dat heel zijn kennis van de Torah zonder betekenis is tegenover God. Wat nodig is, is wedergeboorte, opnieuw geboren worden uit water en Geest. Wat nodig is, ook voor de vrome Jood, is het geloof in de Zoon van God die in de wereld gezonden is opdat die door Hem behouden zou worden. Daar staat het joodse systeem tegenover dat naleving van de wet eiste zonder inzicht in de diepte van de menselijke zonde of in de hoogte van Gods genade. Een grotere tegenstelling is dan nauwelijks denkbaar. Dit evangelie staat haaks op het Jodendom van Jezus’ tijd.
Wie zijn dan degenen die dit evangelie wel aannemen? Het is de Samaritaanse vrouw en de inwoners van het dorp Sichar in Johannes 4, en de zoon van de hoveling in Kapernaum. Wanneer Jezus een man geneest in Bethesda (Joh. 5) wordt het gebrek van het joodse “systeem” feilloos aangetoond doordat de man wordt beschuldigd van het breken van de sabbat. Bij de genezing van de blindgeborene in Joh. 9 wordt de genezene onder druk gezet om Jezus als een zondaar te ontmaskeren en de genezing zelf wordt betwijfeld. Maar hij geloofde in ieder geval dat Jezus een profeet was.
Voor het overige is er alleen een stijgende weerzin en vijandigheid tegenover Jezus van de kant van “de Joden”. In Johannes 10 nemen “de Joden” stenen op om Hem te stenigen (vers 31). Jezus wordt beschuldigd van godslastering. En uiteindelijk wordt in de hoogste kringen van overpriesters en Farizeeën een complot beraamd om Jezus te laten sterven. In scherp contrast tot de opwekking van Lazarus die vlak daarna verhaald wordt (Johannes 12). Het anti-Joodse karakter van het evangelie kan met behulp van deze passages overtuigend worden neergezet. De conclusie lijkt even duidelijk als onontkoombaar: het evangelie naar Johannes is antisemitisch of tenminste geeft het voeding aan het antisemitisme in onze tijd.
Toch kan ditzelfde evangelie stellen, dat “de behoudenis is uit de Joden” (4:22). Voor het overige zijn alle discipelen van Jezus geworteld in het Jodendom, en bovendien is het evangelie zelf geheel en al doorademd van het Oude Testament. Het zijn de Schriften “die van Mij getuigen” (5:39). Zo simpel ligt het dus ook weer niet. Hoe zit het dan wel?
Alle vragen omtrent het vermeende antisemitische karakter van dit evangelie zijn geconcentreerd aanwezig in de vraag wat Johannes precies bedoelt met de uitdrukking “Joden”. Ik heb twee oplossingen gelezen. De eerste komt van John Howard Yoder. Hij maakt de vergelijking tussen het taalgebruik van Johannes en het taalgebruik van de Amerikanen van zijn tijd. In de jaren 60 was het niet onmogelijk om te zeggen dat de Amerikanen in Vietnam zaten. En het was zeker zo dat meer dan 200.000 Amerikaanse soldaten en adviseurs dienst hebben gedaan in Vietnam op last van de regering van de Verenigde Staten. Dat maakte het zinvol om te zeggen dat de Amerikanen in Vietnam zaten maar niemand heeft gedacht dat dat betekende, dat alle Amerikanen naar Zuidoost-Azië waren verhuisd. Zo kun je ook de uitdrukking “Joden” verstaan. Het bepaald lidwoord “de” geeft steeds een bepaalde groep aan, die als representant van het Jodendom als geheel optrad – minstens naar eigen pretentie, en volgens hun reputatie onder het volk. Een dergelijke benadering laat toe dat we in plaats van “de Joden” gaan spreken over “de Joodse leiders.”
Weer een andere oplossing is het, om de uitdrukking te verstaan als “Judeers”, dat wil zeggen Israëlieten die woonden in het gebied rond Jeruzalem, en niet in de Diaspora, Galilea en zeker niet in Samaria.
Deze oplossing, die mij al lang geleden de meest relevante toescheen, wordt nu ondersteund door een boek van Eli Lizorkin-Eyzenberg, met de titel: “The Jewish Gospel of John – Discovering Jesus, King of All Israel.” (2015) Zijn versie van deze oplossing begint met de vaststelling dat “het evangelie naar Johannes oorspronkelijk was geschreven voor een bijzonder publiek, dat bestond uit een gevarieerd aantal groepen binnen Israël, waarvan een van de belangrijkste de Samaritaanse Israëlieten waren.” De betekenis van het woord “Joden” moeten gezien worden tegen deze Samaritaanse achtergrond. Voor Samaritanen betekende de uitdrukking “Joden” helemaal niet het volk van Israël of het “Joodse volk.” Dat is wel de wijze waarop wij die uitdrukking nu lezen. En om die reden beschouwen sommigen het evangelie naar Johannes als antisemitisch.
Net als Yoder geeft Lizorkin een voorbeeld uit het moderne taalgebruik. Oekrainers hebben een bepaalde term voor de Russen, die ze “maskali” noemen. Het woord Maskal is in hun taal een aanduiding van Moskou. Wie een “maskali” wordt genoemd hoeft helemaal niet in Moskou geboren te zijn. Sterker nog, zo iemand hoeft helemaal geen Rus te zijn. Iedereen die een aanhanger is van de politieke agenda van de regering in Moskou is een maskali. Niemand anders dan de Oekraïners gebruikt dit woord. Op dezelfde manier is iedereen die het gezag van de leiders en Jeruzalem accepteert, zelfs als hij of zij woont in Kapernaum of in Kana, een ioudaios, een “Jood”.
Voor het oor van Samaritaanse Israëlieten, zijn deze ioudaioi zeker aanhangers geweest van het religieuze systeem dat zich ontwikkeld had in Judea – vol met vernieuwingen en veranderingen die in strijd waren met de Torah zoals de Samaritanen die begrepen. (Namelijk zonder mondelinge traditie en zonder de tekst van de profeten.) Het oorspronkelijke publiek van het evangelie naar Johannes begrijpt dus heel goed dat met de term Joden de joodse autoriteiten, en degenen die deze autoriteiten ondersteunen worden bedoeld.
De tegenstanders van Jezus in dit evangelie zijn dus vertegenwoordigers van een specifieke groep binnen Israël met een bijzondere definitie van wat eigenlijk “Israel” is – en dus zeker niet het volk van Israël als geheel. De vertaling van het Griekse Ioudaioi met het Nederlandse “Joden” dekt dus zeker de lading niet, omdat gesuggereerd wordt dat het hele joodse volk bedoeld wordt. Het is ook niet mogelijk – wat ik oorspronkelijk wel dacht – om het woord te vertalen met “joodse leiders” omdat ook delen van het volk worden bedoeld die deze autoriteiten ondersteunen. En het is ook niet mogelijk om te vertalen met Judeer, omdat dit een geografische definitie geeft en daarmee alle mensen uitsluit die buiten Judea wonen terwijl ze toch de religieuze autoriteiten in Jeruzalem ondersteunen.
Lizorkin geeft daarom het advies om het woord Ioudaios gewoon te laten staan. Maar er is nog een andere, meer verrassende conclusie. Lizorkin benadrukt dat het feit dat de term Jood uit het vocabulaire van Samaritaanse Israëlieten stamt, helemaal niet betekent dat het de Samaritanen wil neerzetten als superieur aan de Israëlieten uit Judea. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit het citaat van Johannes 4:22, waar onomwonden gezegd wordt dat wij, Joden, aanbidden wat wij weten, want de behoudenis is uit de Joden” (Jezus noemt Zichzelf dus een Jood). In de proloog van Johannes (vers 11) worden deze Ioudaioi aangeduid als “de Zijnen” – en die term betekent dus niet het volk van Israël als geheel. In Johannes 19 wordt ook duidelijk dat Jezus begraven wordt in overeenstemming met de gewoonten van de Ioudaioi. Met nog vele andere argumenten kan worden duidelijk gemaakt dat dit evangelie zelf niet van Samaritaanse oorsprong is, maar oorspronkelijk uit de religieuze cultuur en taal van Judea afkomstig is. Het is een misionair geschrift dat nauw is verbonden met de contacten die er waren tusssen de eerste gemeente en de gelovigen in Samaria.
Lizorkin moet dan natuurlijk de vraag stellen, waarom dit oorspronkelijk Judese evangelie zo uitgebreid over Samaria spreekt in hoofdstuk 4. Hij meent dat er aanleiding is om aan te nemen, dat dit evangelie geschreven is in de nasleep van de apostolische missie naar Samaria zoals die is beschreven in Handelingen acht. Misschien wel als een alternatief voor het evangelie van Mattheus, dat zo nadrukkelijk tegen de Samaritanen gekant is. Op dezelfde manier als bijvoorbeeld de boeken van de Koningen en de Kronieken in het Oude Testament zich tot elkaar verhouden. (Koningen geeft de geschiedenis vanuit Judea gezien, terwijl Kronieken nadrukkelijk gericht was aan “heel Israël.”)
In het evangelie van Johannes, roept de Messias Jezus heel Israël op om zich te verenigen onder leiding van de gezalfde koning. Volgens Johannes 10:16 was Jezus de koning die de “andere schapen”, d.w.z. de Israëlieten van de Tien Stammen, wilde verenigen met de schapen van Juda. Johannes geloofde in een toekomstige Messiaanse hereniging van wat voorheen als Juda en Israël uit elkaar was gescheurd.
Lizorkin meent dat het evangelie van Johannes speciaal bestemd was voor die Israëlieten die in Jezus de koning van geheel Israël zagen. Wat zij verwierpen was de beperkte definitie van Israël als het “volk van Judea”, inclusief de specifieke tradities van de Farizeeën. De term “Joden” in het evangelie naar Johannes geeft dus uitdrukking aan een conflict tussen twee groepen binnen Israël.
Een paar eeuwen later zouden niet-Israëlieten in een geheel andere context dit evangelie lezen, namelijk in een tijd dat het woord Jood gebruikt werd om zowel een volk – iedereen uit Israël – en een religie aan te duiden. Wanneer in de geschiedenis van Europa uiteindelijk een racistische interpretatie wordt gegeven aan deze term, en twee eeuwen Jodenvervolging gaan culmineren in de Holocaust, is de verwarring niet alleen compleet maar ook tragisch geworden.