De betekenis van de verwoesting van de Tempel in 70 n. Chr.

Christenen hebben het Joodse volk en geloof grotendeels gezien door de dubbele bril van triomfantalisme en supersessionisme. Volgens deze zienswijze was het Jodendom een opgebruikte, vrijwel dode godsdienst uit het verleden, waarbij de Joden hun plaats als Gods volk hadden afgestaan aan een nieuw volk van God (de kerk) dat hen verving in het goddelijke verlossingsplan. Dit alles gebeurde toen de Joden Jezus verwierpen en op hun beurt door God verworpen werden, een gebeurtenis die voor iedereen duidelijk werd met de verwoesting van de Tempel in 70 n. Chr.

Voor Joden was en is dat natuurlijk een volledig onware stelling. “De Joden” konden Jezus tijdens zijn leven niet hebben ”aanvaard” of ”verworpen”, omdat slechts 20 procent van de Joden in het Joodse thuisland leefde, en slechts een klein percentage van hen de kans zou hebben gehad om Jezus te ontmoeten of er zelfs maar van te horen. Wat in 70 n. Chr. was geëindigd, was niet het Jodendom, maar slechts één van zijn onderdelen, het Tempel- en offersysteem van de Sadduceeën.

In feite leidde deze ondergang van de Tempelaanbidding tot de triomf van het rabbijnse Jodendom dat zich in de schaduw van het Tempelsysteem uit het farizeïsche denken had ontwikkeld. Pas met de verwoesting van de Tempel konden de synagoge, de rabbi, de religie van Torah, gebed en goede daden tot hun recht komen.

Pas lang na Jezus’ dood hoorden grote aantallen Joden voor het eerst over Jezus Christus, de God-mens uit de christelijke theologie. Joodse religieuze leiders waren druk bezig met het herinterpreteren van het Israëlitische geloof om het aan te passen aan de omstandigheden van na de Tempel, maar zij konden geen manier vinden of reden zien om het concept van Christus, dat door de christelijke beweging was ontwikkeld, in hun geloof op te nemen. Dit was waar om verschillende redenen.

Ten eerste had Jezus niet volbracht wat het rabbijnse Jodendom van de Messias verwachtte. De Jezusbeweging was één van de vele Joodse messianismen van de eerste eeuw voor Christus, niet meer of minder legitiem dan enig ander; maar tegen de tweede eeuw was het rabbijnse concept van de koninklijke Messias die de natie verzamelt, bevrijdt en regeert mainstream geworden.

Ten tweede was de kerk die Jezus aan de wereld voorstelde nu een grotendeels niet-Joodse instelling; en ten derde kwam het idee van een God-mens op Joden over als heidens, net als veel van de ideeën die fundamentele kerkelijke leerstellingen werden.

En toch beweerden deze christenen, van wie velen heidenen waren, dat zij “het nieuwe en ware Israël” waren. Dit was een situatie waarin Joden en christenen onvermijdelijk in een gewelddadig conflict verzeild zouden raken.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *