Bijbelbespreking 2019 – Abraham – #1

Het verhaal van Abraham – Genesis 12 – 25

We lezen dit jaar de geschiedenis van Abraham in de Bijbelbespreking in IJmuiden op de dinsdagmiddag. In het vorige hoofdstuk wordt hij nog alleen voorgesteld als een figurant in de geschiedenis van Terach, zijn vader. Zijn geschiedenis als persoonlijk begint met het goddelijke Bevel om land en familie te verlaten, en het hoogtepunt van die geschiedenis is het verschrikkelijke bevel in hoofdstuk 22 aan Abraham om zijn zoon te offeren op een berg die God zou tonen. Zoals in Genesis 12 Abraham “uw land en uw familie (of geboorteplaats) en uw vaders huis” moet verlaten, zo vinden we ook een drievoudige uitdrukking in Genesis 22: “uw zoon, uw enige, die u liefhebt.”

Hoofdstuk 12 – aantekeningen

Vers 1
Volgens Alter (Robert Alter, The Five Books of Moses, ad loc.) betekent moledet altijd geboorteplaats, en niet familie – anders zou het een synoniem zijn van “uw vaders huis.” Zo ook in 11:28 waar we lezen “het land van zijn geboorte” – erets moladetoo.
Anderen lezen dat het gaat om het verlaten van je land – je nationale identiteit – en dan het verlaten van je uitgebreide familie, de sociale verbanden waarin je leeft, en tenslotte het verlaten van het huis van je vader, d.w.z. je gezin waarin je je belangrijkste emotionele relaties hebt.
Lech lecha – ga uit voor jezelf. Velen hebben gedacht dat het lecha geïnterpreteerd moet worden als een soort dativus ethicus, als uitdrukking voor degene in wiens belang of met wiens emotionele betrokkenheid de handeling verricht wordt. Ook Rasjie benadrukte dat Abraham moet gaan tot zijn eigen voordeel.
Naar modern grammaticaal inzicht, gaat het echter om een sterke nadruk op de tweede persoon enkelvoud, zoals in de HSV: gaat u etc. zoiets als: Jij daar, Jij! moet gaan.
Wanneer wordt dit bevel aan Abraham gegeven? Volgens Rasjie toen Abraham nog met zijn vader in het Ur der Chaldeeën woonde. God wist dat Terach in Haran zou blijven en daarom gaf Hij het bevel aan Abraham.
Daarom krijgt Abraham de opdracht om het huis van zijn vader te verlaten, als voorbereiding op het verblijf in Haran. Abraham is inderdaad vertrokken terwijl Terach nog leefde. (Volgens Ibn Ezra)
Volgens Ramban (Nachmanides) is Abraham met zijn vader aan deze reis begonnen, en krijgt hij dit gebod toen hij in Haran verbleef.
Naar het land dat ik je tonen zal – hier wordt het land nog niet genoemd. Abraham reist van land naar land maar komt uiteindelijk in Kanaän en daar krijgt hij te horen wat het zevende vers zegt: “en de Heere verscheen aan Abraham en zei: “aan jouw zaad zal ik dit land gegeven.” Dat is het moment dat God aan Abraham het land toont.

Vers 2
Tegenover de vervloekingen van Genesis 3 hebben we hier de zegeningen aan het begin van de geschiedenis van Abraham, waarmee God deze gevallen wereld begint te herstellen.
Groot volk – niet alleen talrijk maar ook met groot aanzien.
Zegenen – de zegen is datgene wat iemand nodig heeft om zijn eigen natuur tot bloei te kunnen brengen.
Uw naam groot maken – de naam is een uitdrukking van het wezenlijke van een persoon. Wanneer de naam van Abraham groot is, dan blijkt dat uit de manier waarop de volkeren zijn gedrag zullen navolgen, of in zijn geloof zullen delen.
Na de drie cohortatieven – zal (zeker) maken of laat mij groot maken,  zal (zeker)zegenen, zal (zeker) groot maken – fungeert de imperatief als een uitdrukking van een gevolg. De betekenis is dus: omdat ik u tot een groot volk maken, u zal zegenen en uw naam zal groot maken, DAN zult u daadwerkelijk tot een zegen zijn. (NET)
Alter geeft als alternatief dat met een kleine verandering in de klinkers de betekenis zou kunnen zijn: “en deze (jouw naam) zal een zegen zijn.”
Rasjie geeft als betekenis: “de macht van de zegen zal in je hand zijn, en jij zult zegenen wie je maar wilt zegenen.” Ramban lijkt gevolgd te zijn door de NBV. Hij verklaart: “mensen zullen jou nemen als een model van een zegening en zeggen, ‘moge God jou maken als Abraham.'”

Vers 3
Ik zal zegenen wie u zegenen – het lot van de volken is vanaf nu verbonden met degene in wie God het herstel van de mensheid begonnen is.
Die u vervloekt – minacht, geringschat – zal Ik vervloeken – afsnijden van het leven.
In u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden – Rasjie meent dat de volkeren zichzelf zullen zegenen met de naam van Abraham. Ramban echter gaat ervan uit, dat de zegen die God aan Abraham schenkt door hem en door het joodse volk heen, alle volkeren van de aarde bereiken zal. Zo ook Alter.

Vers 4
Het begin van de nieuwe geschiedenis van de mensheid is een chronologie van gehoorzaamheid van Abraham. “Toen ging Abraham op weg, zoals de Here tot hem gesproken had.”
De neef van Abraham, Lot, gaat met hem mee – Hebreeuws: ito gespeld met een aleph. Dat suggereert een ondergeschiktheid van Lot aan Abraham. De keerzijde: Abraham neemt Lot mee. Hoofdstuk 13:1 zegt aan het eind van het vers dat Lot “met hem” was. Hebreeuws: ‘imo wat suggereert “een samen als gelijkwaardige optrekken.” De uitdrukking “tezamen” in Genesis 22:13 is de vertaling van het Hebreeuws jachdaw, wat zoveel wil zeggen als “in één geest”, “in volkomen saamhorigheid.”

Vers 5
De mensen die zij in Haran verkregen hadden – hoewel dit slaven en slavinnen waren, moeten we  niet denken aan de praktijken van de slavernij in de Verenigde Staten. Slaven hadden (beperkte) rechten, droegen soms een grote verantwoordelijkheid en werden niet gezien als mensen die hun persoonlijke vrijheid verloren hadden. Anders dan Afrikaanse slaven in Amerika werden zij niet gezien als lager dan menselijk. In de constructies van de Thora krijgt hun sociale bestaan zelfs een karakter dat lijkt op de positie van een moderne werknemer die soms ook als loonslaaf betiteld wordt. (Het feitelijke onrecht in moderne arbeidsverhoudingen, wordt gemaskeerd door de ideologie van de vrijheid.)
Daarom is het van belang dat de tekst spreekt over “mensen”. Rasjie meent dat de letterlijke betekenis moet zijn, “de mensen die zij gekocht hadden als slaven.” Maar hij en Ibn Ezra zien in de betiteling “mensen” een aanwijzing dat het hier gaat om degenen die zij tot het ware geloof in de ene God hadden bekeerd. Wie een ander tot bekering brengt kan dan gezien worden als iemand die hem “gemaakt” heeft. Dan zou het gaan om mensen die Abraham vrijwillig hebben vergezeld.

Vers 6
Aan het eind van het vers lezen we: “de Kanaänieten woonden toen in dat land.” Toen dat werd geschreven, was dat niet langer meer het geval. Het is dus een latere redactionele invoeging. (Ibn Ezra)
Maar de pointe van de tekst is niet gelegen in deze chronologie. Het gaat om de spanning tussen de belofte van vers 7 – dit land zal aan Abraham en zijn nageslacht worden gegeven – en de realiteit van dat moment, dat het land wordt bewoond door Kanaänieten. (Ramban)
Rasjie merkt op, dat deze Kanaänieten juist in die tijd bezig waren om het land te veroveren op de nakomelingen van Shem aan wie dit land oorspronkelijk was toegewezen. De beloften die God hier aan Abraham geeft, is dus een belofte om het land weer aan zijn oorspronkelijke eigenaren terug te geven.

Vers 7
Dit is het moment dat de Heere aan Abraham duidelijk maakt dat hij in het land is dat God hem zou wijzen.
Rasjie merkt op dat het bouwen van een altaar een daad is van dankbaarheid voor de belofte van nakomelingen en het bezit van het land.
Ramban merkt op, dat Abraham bij zijn eerste komst naar het land niet de moed gehad om zijn geloof openlijk te belijden omdat de Kanaänieten nog in het land waren. Nadat God hem verschenen was, wist hij dat er niets te vrezen was. Vandaar dat Abraham nu een altaar bouwt.
De Heere die hem nu verschenen was, had hem eerder in een droom de opdracht gegeven om weg te trekken. Dit is de eerste keer dat God aan Abraham verschijnt, dat wil zeggen zowel met hem spreekt als ook in een of andere vorm zichtbaar geweest is. Vanwege het bijzondere karakter van deze verschijning, meent Ramban, heeft Abraham een altaar gebouwd.

Vers 8
Zijn tent – het taalgebruik weerspiegelt de procedures van het nomadische leven. Hij brak op – hij trok de tentharingen eruit. Hij zette zijn tent op – hij zette de tentharingen in de grond.
Rasjie wijst erop dat “zijn tent” ook kan worden gelezen als “haar tent” –oholoh is de zijne of oholah de hare – en concludeert dat Abraham eerst de tent van zijn vrouw opzette en toen pas zijn eigen tent.
Het westen, letterlijk “vanaf de zee.” Omdat de Middellandse Zee in het westen ligt, werd dit de uitdrukking voor het Westen in het Hebreeuws.

Vers 9
Abraham trekt van weideplaats naar de weideplaats in de richting van het zuiden – omdat de woestijn in het zuiden ligt, de Negev, is de uitdrukking voor het zuiden in het Hebreeuws ook negev. Hier in de richting van de negev: hanègbah.

Opmerking

Aan het begin van de schepping lezen we: “en God zei, laat er licht zijn.”
Aan het begin van de verlossing lezen we: “en God sprak …Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw” et cetera.
Aan het begin van de geschiedenis van het Oude Verbond lezen we: “En God zij tot Abram, gaat u uit uw land” et cetera.
Aan het begin van de christelijke bedeling lezen we: “En God zei, Dit is Mijn geliefde Zoon.”
Aan het begin van de eeuwige toestand zal God zeggen: “komt, jullie gezegenden van Mijn Vader.”

Dit bericht is geplaatst in Bijbelstudie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *