Wie is eigenlijk vervloekt? Paulus’ misverstand over Deuteronomium 27:26

Het is heel gebruikelijk in evangelische kringen en ook in de Vergadering van Gelovigen om te zeggen dat niemand in staat is om de Torah (men zegt: de Wet) te volbrengen en dat om die reden Jezus moest komen, want we zaten allemaal gevangen onder de macht van de zonde, zonder het vermogen om Gods wil, om Gods Torah te doen, want we waren  vervloekt onder de wet. En zo horen we dat ook in Galaten 3 vers 10, “zoveel als er afhankelijk zijn van de werken van de wet die staan onder een vloek, want er staat geschreven”, en dan komt er een citaat van Deuteronomium 27, dan staat er geschreven “vervloekt is iedereen die niet blijft in de dingen die geschreven zijn in het boek van de wet om die te doen.” Dat is Galaten 3 vers 10.

En zo kan Paulus vervolgens concluderend zeggen in Galaten 3 vers 13 dat de mens onder de vloek van de wet staat. Zo wordt de situatie geschetst van alle mensen en zo wordt de noodzaak bevestigd dat we bevrijd moeten worden van de wet. De enige die dat dan uiteraard kon doen, dat is Jezus die een vloek geworden is onder de wet. “Vervloekt is hij die aan een hout hangt” werd al gezegd en omdat hij dan die vloek heeft gedragen zijn wij daarvan bevrijd.

Een interessante variatie op de Christus Victor theorie over de verzoening. De Torah had eigenlijk niks te zeggen over Jezus, want Jezus heeft in alle opzichten de wet gehouden, maar de Torah, de wet, heeft hem wel vervloekt, moest hem vervloeken omdat hij aan een hout, aan het kruis dus, gestorven is. Daarmee verliest de Torah zijn gezag, zijn autoriteit.

De vraag is of onze vertalingen correct zijn van de tekst van Paulus zelf en ja, dat zou wel eens een steen kunnen loswerken onder het hele gebouw van deze bijzondere vorm van de verzoeningstheorie. Ik wil even kijken naar de tekst van Paulus om te beginnen. Galaten 3 vers 10 dus. Daar wordt de tekst uit Deuteronomium op deze manier geïnterpreteerd. Epikateratos dus vervloekt is pas hos ouk emmenei, een ieder die niet voortgaat, volhardt, of en blijft in. Waarin dan blijven? En pasi tois gegrammenois en toi biblioi tou nomou,  in alles wat geschreven staat in het boek van de wet, tou poièsai auta, om die te doen.

Dus het lijkt erop, als je zo dat citaat bekijkt, dat “een ieder die niet volhardt in wat geschreven staat in het boek van de wet” iemand moet zijn die niet zich aan alles houdt wat in die wet geschreven staat. Dat lijkt een redelijke interpretatie te zijn en dan helemaal omdat in vers 11 dan het tegenovergestelde gezegd wordt van het beginsel van de wet. Daar wordt niet per se rechtstreeks de Torah bedoeld maar wel het beginsel van de wet. Daarom geen lidwoord.  Niemand zal gerechtvaardigd wordenbij God,  para toi theoi. Het is duidelijk dat niemand bij God gerechtvaardigd kan worden, onder [lidwoord ontbreekt] wet of in het beginsel van de wet. Het citaat dat dan het bewijs moet leveren is “de rechtvaardige zal uit geloof leven”.  Hier staat geloof tegenover de poging om te volharden in de woorden van de wet.


De Septuaginta zegt het net als Paulus, maar anders dan de Hebreeuwse tekst.

Maar het citaat dat hier gegeven wordt, is niet helemaal correct. In de Septuaginta vinden we de Griekse versie van de Deuteronomium 27 vers 26 en daar lezen we epikataratos pas anthroopos , dat is al meteen een klein beetje verschillend. Ieder mens hos ouk emenei, die niet blijft en pasin tois logois, – in alle woorden letterlijk,  dat zouden weleens de diverse geboden kunnen zijn – tou nomou toutou dus in alle woorden van deze wet tou poiesai autous om die te doen. En  het hele volk antwoordde als één man amen,  laat het zo zijn,  genoito. 

Maar dat is de Septuaginta die daar ook het woordje emmenei gebruikt, volharden in,  het is de grote vraag wat betekent nou dat “volharden in”? Als we kijken naar de Hebreeuwse tekst van de Deuteronomium 27 dan krijgen we een heel ander beeld en uiteindelijk is de Hebreeuwse tekst van de Deuteronomium natuurlijk beslissend.

Deuteronomium 27 vers 26 zegt toch eigenlijk heel iets anders: aroer vervloekt is hij, asjèr lo jagim, die niet overeind houdt.  Lo jaqim is doen staan, die doet staan, die overeind houdt de woorden van dit onderwijs, van deze Torah, la’asot otam om die te doen. Vervloekt is hij die niet overeind houdt de woorden van de Torah, dat is toch iets anders dan alleen maar vaststellen “vervloekt is degene die de wet niet houdt”.

Maar betekent dat simpelweg dat het gaat om mensen die de Torah overtreden of gaat het erom de mensen die de Torah niet overeind willen houden, dat wil zeggen bevestigen. Ik denk dat het veel dichter staat bij de woorden van Jezus in Mattheüs 5 vers 17:  “ik ben niet gekomen om de Torah te ontbinden, ik ben gekomen om die Torah te vervullen, dat wil zeggen te bevestigen.

Er is ook nog een interessante interpretatie in de rabbijse traditie van deze woorden. Die woorden, “hij die niet overeind houdt”,  dat is geen verwijzing naar het breken van de wet door een gewoon mens. De rabbijnen leggen uit: het is een verwijzing naar de mensen die gezag hebben, die de wet niet handhaven in het land Israël. Het gaat dus om de leiders van het volk, die nemen deze vervloeking op zich om de Torah te maken tot de beslissende gezaghebbende institutie in het leven van het volk.

Zelfs als Paulus vers 26 correct had geïnterpreteerd,  maar had toegepast op individuen (pas antroopos in het Grieks van de Septuaginta verwijst er ook naar, ieder mens)  dan zou toch niet deze conclusie hebben kunnen bereiken. Want de geboden van de Torah waaraan iedereen zich dan moest houden bevatten ook de geboden die betrekking hebben op het bereiken van de verzoening voor de zonde, vergeving voor de zonden. Die geboden zijn gegeven omdat God wist dat een mens vergissingen kan maken. Dus Deuteronomium 27 vers 26 verklaart alleen diegene als vervloekt die ook de middelen van de verzoening heeft verworpen, die sowieso dus de woorden van de Torah als geheel verwerpt, maar daarbij ook de middelen van de verzoening.

Als je niet werkelijk oprecht berouw hebt over je zonde, dan ja, dan ben je vervloekt, dat wil zeggen afgesneden van het leven, omdat je jezelf niet hebt bevrijd van de macht van de zonde. Alleen dan is er sprake van een vervloeking. Iemand is vervloekt die weigert om terug te keren tot God met een berouwvol hart en die in plaats daarvan juist een leven van zonde wil proberen vol te houden.

De analyse die Paulus geeft van Deuteronomium 27 vers 26 is overduidelijk incorrect, want het gaat eigenlijk over de leiders van het volk en het gaat over het overeind houden van de Torah als de standaard. Het gaat in de Rabbijnse traditie om de personen die het onderwijs van de Torah ook afwijzen als het gaat over de offers als de noodzakelijke middelen van de verzoening van de zonde, van de onopzettelijke zonden, en van de bekering en het berouw als het middel voor de verzoening van de opzettelijke zonde.

Paulus zit er dus gewoon naast.


Dit is de oorspronkelijke uitzending van Beit Ahavat Torah:


S.R. Hirsch zegt het zo:

Dit bericht is geplaatst in Jodendom, polemiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *