Rabbi Neusner in gesprek met Jezus (8)

Was ik dan klaar om de ene of de andere kant af te schrijven? Omdat ik Jezus niet kon volgen, betekende dat dan dat ik niet moest aannemen dat ik van hem weggelopen was, maar dat hij van Israëls Torah weggelopen was?

Nou, dat hangt ervan af. Aan de ene kant kon ik zien dat de Torah ruimte had voor drie soorten ware leraren: priesters, wijzen en profeten. De priesters beroepen zich op geschriften zoals belangrijke passages uit de Torah van Mozes: Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium; zij vertellen over Gods koninkrijk. De wijzen beroepen zich op geschriften zoals Spreuken en Qohelet [Prediker], een traditie van wijsheid die door geleerde personen onderwezen moet worden. En de profeten van vandaag zouden kunnen verwijzen naar de profeten van vroeger, zoals Jezus voortdurend deed: Jesaja en Jeremia, maar ook Ezechiël en de twaalf.

Hoe zag elk van deze drie figuren, met een rijke erfenis in de Torah van Mozes, de wereld?

De priester zag de samenleving georganiseerd langs structurele lijnen die van de Tempel uitgingen. Zijn kaste stond aan de top van een sociale schaal waarin alle dingen goed georganiseerd waren, elk met zijn juiste naam en juiste plaats. De inherente heiligheid van het volk Israël, via de genealogie van de priesters, kwam het best tot zijn recht in de hogepriester. Het voedsel dat op Gods bevel apart werd gezet voor het rantsoen van de priesters, bezat dezelfde heiligheid; zo ook de tafel waaraan de priesters aten. Voor de priester, voor de heilige gemeenschap van Israël, was de geschiedenis een verslag van wat er in, en (helaas) bij gelegenheden in, de Tempel gebeurde.

Voor de wijze vereiste het leven van de samenleving wijze regels. Relaties tussen mensen vereisten begeleiding door de wetten die in de Torah verankerd waren en het best geïnterpreteerd konden worden door schriftgeleerden; het was de taak van Israël om een manier van leven op te bouwen in overeenstemming met de geopenbaarde regels van de Torah. De wijze, meester van de regels, stond aan het hoofd.

De profetie benadrukte dat het lot van de natie afhing van het geloof en de morele toestand van de samenleving, een feit waarvan Israëls interne en externe geschiedenis getuigde. Zowel wijsgeer als priester zagen Israël vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid, maar de natie moest haar leven in deze wereld leven, tussen andere volken die naar hetzelfde land verlangden, en binnen de context van het Romeinse keizerlijke beleid en de politiek. Het koningschap van de Messias zou de kwestie van Israëls ondergeschikte relatie tot andere naties en rijken oplossen, en voor eens en altijd de wenselijke, juiste context vaststellen voor zowel priester als wijze.

De priester zag de Tempel als het centrum van de wereld: daarbuiten zag hij in steeds grotere cirkels het minder heilige, daarna het onheilige en nog verder het onreine. Alle landen buiten het Land Israël waren onrein door de onreinheid van lijken; alle andere volken waren onrein net zoals lijken onrein waren. Dienovereenkomstig verbleef het leven in de wereld binnen Israël; en in Israël binnen de Tempel. Daarbuiten, in de verte, waren woeste gronden en dode volkeren, die een ongedifferentieerde wildernis van de dood vormden – een wereld van onreinheid.
Vanuit zo’n perspectief was er geen onderwijs over Israël onder de naties, geen interesse in de geschiedenis van Israël en zijn betekenis.

Dit bericht is geplaatst in polemiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *