Levinas over het belang van rituelen

Over rituelen

Veel protestanten geloven dat met de komst van Jezus Christus en het Nieuwe Verbond, de oude rituelen en ceremoniën van het Jodendom niet langer noodzakelijk zijn voor de verlossing. Ze zien de rituelen als een schaduw van wat zou komen, namelijk de verlossing door Christus. Christenen hebben vaak kritiek op wat zij zien als een overmatige nadruk op rituelen en ceremoniën in het Jodendom. Ze geloven dat deze rituelen soms de persoonlijke en innerlijke relatie met God kunnen overschaduwen.

Een van de moeilijkste dingen voor ons om te doorgronden of te accepteren is de herhaling van praktijken die leeg of vermoeiend kunnen lijken. Dat is het geval met hersenloze rituelen. Zelfs als we ons zelfkritisch bewust zijn van wat het is dat we herhaaldelijk doen, moeten we nadenken over de betekenis van wat we doen in ritueel en praktijk in zowel de bijbelse als de hedendaagse Joodse wereld. Een van de eerste essays die Levinas in 1937 over het Jodendom schreef, bevat een buitengewone meditatie over de aard van het ritueel. Levinas begint met te zeggen: “Ritueel bemiddelt overal tussen ons en de werkelijkheid”.

Levinas legt verder uit dat een van de effecten van rituelen is dat we stilstaan bij wat we zeggen of doen. Hij zegt het zo: “Alles gebeurt alsof hij de wereld niet op dezelfde voet is binnengegaan die zich aan hem heeft aangeboden; alsof, in een wereld waar technieken wegen openen zonder weerstand, het ritueel voortdurend een moment markeert om te stoppen, alsof het de stroom die ons voortdurend aan dingen bindt even onderbreekt” (Malka, 242-43). Dit gebeurt, zoals Levinas opmerkt, wanneer we voor het eten pauzeren om een zegening uit te spreken, of bij binnenkomst in huis, om een mezuzah aan te raken of te kussen.

Hieruit blijkt al dat het ritueel ons gevoel van thuis zijn in de wereld onderbreekt. Dit komt omdat, zoals Levinas zegt, “voor de praktiserende Jood de wereld nooit als iets natuurlijks verschijnt” (Malka, 243). Hij merkt verder op dat “er voor hem iets oneindig verrassends is. Het treft hem als een wonder. Hij ervaart voortdurende verwondering over het simpele maar buitengewone feit dat de wereld er is” (Ibid., 243). Deze overdenking is de moeite waard om in gedachten te houden als we verder gaan met enkele van de meer dichte en onbekende praktijken met betrekking tot de dienst in verband met het Tabernakel. Levinas stelt zichzelf tot taak om te laten zien hoe het oneindige inbreekt in het eindige en het daardoor de belofte van betekenis geeft.

In het voorjaar van 2012 presenteerde Dr. George Hansel een verhandeling over Levinas. Dit essay betwist onder andere het idee dat de offers bedoeld zijn om menselijk geweld te sublimeren, een idee van René Girard dat door Jonathan Sacks wordt ondersteund. Hansel wijst er terecht op dat “volgens de Talmoedische traditie het slachten slechts een ondergeschikte rol speelt in het uitvoeren van een offer. Strikt genomen behoort het slachten niet tot de “rite” of dienst (avodah) (BT, Zevachim, 14b). Hij herinnert ons er verder aan dat

de handelingen die bij het offeren betrokken zijn, ons in de loop der tijd vreemd zijn geworden. Ze behoren niet langer tot onze culturele omgeving, zodat de toegang tot hun doorleefde betekenis bijna afgesloten is. Het bewijs hiervan is de veelgemaakte fout om speciale nadruk te leggen op de stap van het slachten in de offerprocedure. In feite speelt, volgens de Talmoedische Traditie, het slachten slechts de rol van een middel, dat wil zeggen een ondergeschikte rol in het uitvoeren van een offer. (Hansel, lezing)

Zoals Hansel terecht opmerkt, zijn er nog steeds sporen van de offers aanwezig. De tafel heeft het altaar vervangen. Hij merkt op: “Rabbi Yochanan en Rabbi Eleazar legden beiden uit dat zolang de tempel stond, het altaar voor Israël verzoening deed, maar dat nu de tafel van de mens voor hem verzoent” (BT, Berachot 54b).

Een ander spoor dat niet vergeten mag worden is het fenomeen van wat het korban sjelamiem, of het “vredesoffer” genoemd wordt. Hoewel er verschillende vormen van het vredesoffer zijn, is er één die tot op de dag van vandaag van belang is, het dankoffer, of het korban todah. Dit offer is vrijwillig en mag door mannen of vrouwen gebracht worden. Het doel ervan is een specifieke, of soms zelfs algemene, herinnering aan persoonlijke familiale dankbaarheid bij een specifieke gelegenheid waarbij iemand een soort verheffing ondergaat die het geven van dank voor iets met zich meebrengt. Voorbeelden hiervan zijn offers na herstel van een ernstige ziekte of vrijlating uit omstandigheden van gevangenschap of gijzeling: “Vandaag is de plaats van dit offer ingenomen door een gebed dat in de Synagoge wordt uitgesproken door iemand die een gevaarlijke ervaring heeft overleefd” (Stone, Lev. 7:11).

Een offer dat het spoor perfecter symboliseert, zoals Levinas het beschrijft, is dat van het Pesachfeest. Aspecten hiervan worden nagespeeld om de uittocht uit Egypte te herdenken (Exod. 12:8-11). “Met ongezuurd brood en bittere kruiden zullen zij het eten” (Ibid.). Het matzah of ongezuurde brood wordt vandaag de dag nog steeds gegeten als herinnering aan de haast waarmee de Israëlieten Egypte verlieten. De bittere kruiden herinneren aan het leven van de Israëlieten als slaven in Egypte. Het pascha lam, korban pesach, kan echter niet langer gebracht, geofferd en gegeten worden in afwezigheid van het Heiligdom of de Tempel. Wat op het Pesachbord gelegd wordt, is een symbool dat als herinnering dient, een schenkelbot. Dit is natuurlijk niet direct illustratief voor wat er werkelijk gebracht werd, maar dient zelf als een Spoor van het afwezige verleden dat niet volledig ingevuld kan worden. Op deze manier symboliseert het korban pesach perfecter het spoor.

Gebaseerd op Richard I. Sugarman, Levinas and the Torah : a Phenomenological Approach. (2019)

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *