Joodse theologie over het Christendom: Moses Mendelssohn

SAMENVATTING

Moses Mendelssohn (1729-1786) was een pionier van de Verlichting die ernaar streefde het Joodse geloof te integreren met de bredere Westerse cultuur zonder de Joodse identiteit te verliezen. Hij verdedigde de nadruk van de Verlichting op de rede en beweerde dat de gedeelde rationaliteit van de mensheid belangrijker was dan religieuze of etnische verschillen. Mendelssohn hield echter vol dat God specifieke geboden aan Joden had geopenbaard, die hen niet door ras, maar door goddelijke instructies apart zetten.

Mendelssohn stelde dat de kernovertuigingen van het Jodendom, zoals de eenheid van God, de universele morele wet en de eeuwigheid van de ziel, rationele waarheden waren die toegankelijk waren voor de menselijke rede. Toch erkende hij dat de rituele en ceremoniële mitzvot van het Jodendom niet-rationele elementen bevatten die uniek zijn voor de Joodse praktijk. Deze rituelen waren mysterieus, maar maakten integraal deel uit van het Joodse leven en de Joodse identiteit. Mendelssohn zag geen noodzaak om anderen tot het Jodendom te bekeren, omdat hij geloofde dat niet-Joden rechtvaardig konden leven door zich te houden aan de zeven Noachide wetten, die basis ethisch gedrag vereisten zonder de complexiteit van de Joodse geboden.

Zijn kijk op religieuze tolerantie was baanbrekend. Mendelssohn geloofde dat alle rechtvaardige individuen, ongeacht hun geloof, voorbestemd waren om beloond te worden. In tegenstelling tot Maimonides, die volhield dat heidenen de Noachide wetten moesten volgen vanwege het goddelijke gebod om rechtvaardig te zijn, was Mendelssohn van mening dat alleen rechtvaardig gedrag voldoende was voor verlossing. Deze inclusieve visie bevorderde ethisch universalisme en religieus pluralisme, door te suggereren dat verschillende religies naast elkaar konden bestaan en konden bijdragen aan de morele verbetering van de mensheid.

Mendelssohn was voorzichtig in zijn opvattingen over het christendom, omdat hij zich bewust was van de precaire positie van Joden in door christenen gedomineerde samenlevingen. Hij bewonderde Jezus als een morele leraar, maar verwierp de christelijke beweringen over zijn goddelijkheid. Mendelssohn zag de diversiteit van religieuze uitingen als potentieel onderdeel van een goddelijk plan, waarbij verschillende openbaringen aan verschillende groepen geldig waren binnen hun context. Hij verwachtte niet dat heidenen het radicale monotheïsme aanhingen dat van Joden werd verlangd en veroordeelde hun aanbiddingspraktijken niet zolang deze uiteindelijk op de ene God gericht waren.

In zijn latere werk Jeruzalem (1782) stelde Mendelssohn dat de doctrines van het Jodendom met betrekking tot God en ethisch gedrag rationeel toegankelijk waren, en dus niet exclusief geopenbaarde waarheden. De ceremoniële mitzvot waren echter directe goddelijke geboden. Hij suggereerde dat het Jodendom, verstoken van irrationele dogma’s, meer geschikt was voor de rationele geest van de Verlichting dan het Christendom.

De rationalistische benadering van Mendelssohn had zijn beperkingen. Hoewel hij de rede benadrukte, erkende hij elementen in het Jodendom, zoals de uitverkiezing van Israël, die de rationele verklaring te boven gingen. Zijn waarden van de Verlichting brachten hem ertoe om te beweren dat ethisch gedrag, geleid door de rede, de gemeenschappelijke grond was voor Joden en Christenen om zich te verenigen en te werken aan een morele samenleving.

De nalatenschap van Mendelssohn ligt in zijn pleidooi voor een rationeel, tolerant Jodendom dat zich inlaat met de wijde wereld en tegelijkertijd zijn unieke geboden behoudt. Zijn visie van een harmonieuze relatie tussen geloof en rede blijft een inspiratiebron voor het moderne Joodse denken en de interreligieuze dialoog.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *