De kracht van een verhaal: Paul Ricoeur

[Vervolg van: over-bijbelse-geschiedschrijving-paul-ricoeur]

Verhalen zijn configuraties, de vertelde geschiedenis heeft een plot die haar een structuur geeft. Dat is en blijft een vorm van fictie. Het verhaal is een verbeelding van de werkelijkheid, geen beschrijving. Zo ver waren we in de vorige blog. Zo blijft er een verschil tussen de werkelijkheid die door het verhaal wordt gecreëerd, en de “echte” werkelijkheid.

Wat “doet” een verhaal, fictie als het is,  eigenlijk met die echte werkelijkheid? Het antwoord van Paul Ricoeur is, dat het narratief in staat is de werkelijkheid van het heden te herscheppen en een echte levensweg, een praktijk tot stand te brengen. Wat wordt veranderd en getransformeerd is onze manier van handelen, een manier van leven in het hier en nu van de lezer.

De tekst heeft als innerlijk doel de actuele wereld een nieuwe horizon te geven, d.w.z. de wereld te vernieuwen. De wereld binnen de tekst wil de wereld buiten de tekst, de wereld van ons handelen, binnendringen, haar vanzelfsprekendheid onderbreken, en dan een “transfiguratie” tot stand brengen. De innerlijke constructies van het verhaal worden overgankelijk, transcenderen de limiet van de fictie en dringen, als een interventie, de wereld van de lezer binnen door een andere appreciatie voor te stellen.  Transfiguratie! De configuratie van het verhaal, is erop uit een transfiguratie van de “echte” wereld tot stand te brengen. Dat is het antwoord van Ricoeur op de vraag wat het verhaal doet.

In het geval van de exodus is duidelijk wat de transfiguratie beoogt. Een leven dat geheel en al door de omvattende en gecompliceerde levensweg van de Torah wordt bepaald – door haar geboden en verboden, maar evenzeer door haar inherente en in de traditie vervolgens uitgewerkte wereldvisie. Zo, meen ik, kan ook de betekenis van het verhaal van de opstanding van Jezus worden beschreven. Niet door middel van de categorie van de referentie of verwijzing. Niet alsof de verhalen aanleiding zijn om nu als kroniekschrijver de gebeurtenissen te ordenen volgens het schema van en toen, en toen. De evangeliën zijn niet transparant op een achterliggende realiteit die reconstructie uitlokt. Wat overigens ook betekent dat een kritiek op de opstandingsverhalen die zich baseert op het gebrek aan chronologische eenduidigheid, en de onderlinge verschillen tussen de evangelisten intensiveert tot een bewijs van propagandistische leugen, evenzeer naïef is.

Net als bij de exodus uit Egypte is daarom een geheel andere vraag aan de orde. Wat beoogt het verhaal? Als de uittocht een wereld institueert die door gehoorzaamheid aan een halacha en door instemming met de betekenis van de gemeenschap – Israël als familie – de tempel, het land en de Torah bepaald wordt, zo ook de opstanding. Wat beoogt het verhaal van de opstanding? Een nieuwe manier van leven die door de angst voor de dood en de schaamte vanwege de schuld niet langer bepaald wordt. Een uitnodiging om te leven volgens de normen van een nieuwe en komende wereld, een eschatologisch bestaan in het hier en nu, als anticipatie op de vestiging van Gods gezag op aarde. Uw wil moge geschieden, zoals het in de hemel vanzelfsprekend is, zo ook dan hier al, op aarde – gedaan door degene die het Onze Vader zó bidt en zó het achterliggende verhaal bevestigt.

Maar wat is dan de “echte” werkelijkheid als het verhaal haar kan herscheppen? Ricoeur gaat hier voorzichtig te werk: net zoals hij het naïeve concept van de “werkelijkheid” van het historische verleden bekritiseert, verwerpt hij ook het naïeve idee van de “onwerkelijkheid” van ficties. Ricoeur klaagt dat de neiging om fictie tot illusie te reduceren “de weg sluit voor elke ontologie van fictie.” Aan de andere kant erkent hij dat “onder de schok van fictie de werkelijkheid problematisch wordt.”

Ricoeur heeft een van zijn artikelen de titel meegegeven: “De functie van fictie om de werkelijkheid vorm te geven” – maar wat is de werkelijkheid als deze zo gevormd kan worden? Het antwoord is duidelijk: de wereld die door fictie een vorm krijgt, her-vormd wordt, is de wereld van de lezer.

Het is veelzeggend dat Ricoeur, wanneer hij uiteindelijk de waarheid van fictie bespreekt, zijn terminologie verandert: voortaan spreekt hij van “refiguratie” in plaats van referentie. Referentie betekent de verwijzing naar de actuele of “echte” werkelijkheid als een structureel element van elk verhaal. Refiguratie betekent echter de creatie van een totale wereld, een wereld binnen het verhaal die nu appeleert aan de lezer. Maar dat is essentieel een appel aan de lezer in morele zin, het is een oproep om anders te handel;en. Met “refiguratie” bedoelt Ricoeur daarom

“de openbarende en transformerende kracht die door narratieve configuraties wordt uitgeoefend wanneer ze worden toegepast op  feitelijk menselijk handelen en lijden.

Het cruciale begrip hier is “toegepast”: de wereld van de tekst heeft alleen een ontologische status als hij gelezen wordt. Fictie is onthullend in zoverre ze belangrijke maar verborgen aspecten van het menselijk bestaan onthult, en “transformerend” in de zin dat een aldus onderzocht leven een veranderd leven is, een ander leven.” In zo’n relatie tussen fictie en de wereld stelt Ricoeur dat we het punt hebben bereikt waarop uitvinding en ontdekking niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, dat wil zeggen, het punt waarop het begrip “referentie” niet meer werkt. Ficties geven de wereld een nieuwe vorm door ons in staat te stellen de wereld en onszelf op nieuwe manieren te zien.

De wereld van de tekst komt pas in contact met de echte wereld wanneer de tekst gelezen wordt. Lezen bemiddelt de fictieve wereld van de tekst en de werkelijke wereld van de lezer; het is de bevoorrechte plaats waar de mogelijke wereld van de tekst de werkelijke wereld doorkruist. Welke ontologische status de wereld van de tekst ook heeft, hij blijft in een staat van mogelijkheid, totdat hij wordt “opgepakt” en gelezen zodat het werkelijk kan worden. Ficties bereiken de werkelijke wereld door hun effecten, namelijk de openbaring en transformatie van leven en moraal. Ricoeur onderzoekt de waarheid van fictie dus niet met een referentietheorie, maar met een effecttheorie. Ficties hebben een openbarende en transformerende kracht door hun contrast met de werkelijke ervaring. Bevrijd van het alledaagse, bevrijdt fictie de lezer voor nieuwe evaluaties van de werkelijkheid en van zichzelf. Met andere woorden, de relatie van fictie tot de werkelijkheid is er eerder een van toepassing of toe-eigening dan van referentie, van een verwijzing naar de werkelijkheid.

Terwijl we in de geschiedenis van het leven naar de literatuur overgaan door verhalen die “de plaats innemen van” het verleden, gaan we in de fictie van de literatuur de overgang maken naar het leven door de verhalen die de wereld van de lezer binnengaan. Fictie vraagt ons om onze aandacht voor de werkelijke wereld op te schorten en naar een andere wereld te kijken: In deze staat van niet-engagement proberen we nieuwe ideeën, nieuwe waarden, nieuwe manieren om in de wereld te zijn. Verbeelding is dit vrije spel van mogelijkheden. Het is in feite in de anticiperende verbeelding van actie dat ik verschillende mogelijke handelwijzen ‘uitprobeer’ en dat ik ‘speel’ met praktische mogelijkheden. Samenvattend kunnen we fictieve verhalen beschrijven als het verbeeldingswerk dat metaforisch een wereld projecteert. Door werelden te projecteren, “herscheppen” ficties de werkelijkheid.

Uiteindelijk wordt niet de werkelijkheid op zich gevormd, maar de manier waarop de lezer de werkelijkheid waarneemt. Help ons dat niet te begrijpen wat de ware betekenis is van het scheppingsverhaal? Geen wijziging van ons wereldbeeld door de referenties in de tekst aan de echte wereld – met de dwaze oppositie van theologie en natuurwetenschap als resultaat – maar een uitnodiging de wereld van ons handelen te zien als een gewilde, geordende wereld die intrinsiek “goed” is en door ons handelen dat goede verwerkelijken wil.

Betekent dit dat fictie uiteindelijk toch de wereld niet “herschept” of de wereld niet juist weerspiegelt? Integendeel, ficties herscheppen de enige wereld die ertoe doet, de enige wereld waar ik om geef – mijn wereld. Ricoeur stelt dat door onze horizon te verbreden, door nieuwe mogelijkheden voor te stellen, de wereld van de lezer herschapen of geherdefinieerd wordt, want onze “wereld” is niets anders dan de reikwijdte van onze mogelijkheden om te handelen. Dankzij deze “versmelting van horizonten” (Gadamer) tussen mijn wereld en de wereld van de tekst, wordt mijn begrip van mijzelf geïnterpelleerd,  gekritiseerd en op de proef gesteld. Toepassing is inherent aan de taak van de hermeneutiek zoals Ricoeur die opvat, want het doel van interpretatie is om de afstand tussen tekst en interpreet te overbruggen, zodat de interpreet zich de betekenis voor zichzelf kan toe-eigenen: Het is dus de groei van zijn eigen begrip van zichzelf dat hij nastreeft door zijn begrip van de ander. Elke hermeneutiek is expliciet of impliciet, een vorm van  zelfbegrip door middel van het begrijpen van (mogelijke) anderen.

Dit bericht is geplaatst in Theologie, Torah. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *