De filosofie over het Jodendom: Hegel

De positie die de filosoof Hegel inneemt ten opzichte van het jodendom is van een zeer bijzondere aard. Hegel beschrijft wat hij noemt de positieve of bepaalde religie, waarin het jodendom een van de tijdelijke fasen is waar de kennis van God doorheen gaat. Er is een evolutie naar de absolute religie, meestal het christendom. De zogenaamde bepaalde of positieve religie bestaat uit verschillende fasen: eerst de natuurlijke religies, daarna de religie van de spirituele individualiteit.

Bij de natuurlijke religies horen de magische religies, oosterse religies zoals die in China en India, en het boeddhisme van de innerlijke wereld. Tussen deze natuurlijke religies en de spirituele individualiteit bevindt zich het Zoroastrisme, de religie van goed en licht. In de tweede groep, de spirituele individualiteit, vinden we de religie van verhevenheid (het jodendom), de religie van schoonheid (de Griekse religie), en de religie van neutraliteit of intellect (de Romeinse religie). Zo karakteriseert Hegel het jodendom als onderdeel van zijn filosofisch systeem, herhalend wat christelijke theologen na Paulus beweerden.

Volgens Hegel maakt de eenheid van God in het jodendom Hem volledig transcendent, buiten deze wereld staand. God wordt begrepen als meester of rechter. Israël is volgens Hegel het speciale volk van deze speciale God, onlosmakelijk verbonden met Palestina en de Torah. Opmerkelijk is dat een joodse denker uit de 19e eeuw, Samson Raphael Hirsch, Hegels systeem gebruikte om het orthodoxe jodendom te verdedigen. In zijn boek “De Filosofie van de Joden” probeert Hirsch aan te tonen dat Hegel het Jodendom verkeerd begrepen had.

De centrale gedachte in Hegels systeem—dat de mens Gods beeld is en dat het goddelijke door mensen op aarde wordt gerealiseerd—is ook fundamenteel in het jodendom. Hoewel Hegel meende dat alleen het christendom deze realisatie volledig belichaamt, kan dit idee zeker als joods worden beschouwd. Uiteindelijk spreekt Hegel over een dialectisch proces waarin het bewustzijn van God uiteindelijk volledige harmonie bereikt in de absolute religie: het christendom.

Maar in het jodendom is God niet volledig transcendent; de tegenstelling tussen God en niet-God wordt overwonnen in het begrip van de mens. Het verschil is dat er in het jodendom niet één enkele goddelijke mens of menselijke God is; de overbrugging van het goddelijke en het aardse geldt voor alle mensen, en vooral voor het Joodse volk.

Hegel veronderstelde dat het jodendom gelijkgesteld kon worden met wet en dat angst de drijvende kracht was. Hij zag God als een ontoegankelijke soevereiniteit buiten bereik van mensen. Dit klopt echter niet; bovendien heeft Hegels visie dat het jodendom alleen verbonden kan zijn met Palestina geen grondslag in historische feiten, aangezien het jodendom ook in de diaspora floreerde.

Hegels methode plaatst mens en geest onder een wet van evolutie en vooruitgang waarin latere fasen de vorige aflossen in een synthese. Dit zou betekenen dat eerdere fasen volledig verdwijnen, maar dit komt deels doordat God wordt gezien als een soort kracht. Deze visie maakt christendom tot ultieme vorm van alle religie waarin voor jodendom geen plaats meer zou zijn—een misvatting volgens velen binnen en buiten zijn tijd.

Dit bericht is geplaatst in Filosofie, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *