De context van de wonderen van Jezus

De wonderen van Jezus moeten, net als alle verhalen uit de eerste eeuw, begrepen worden binnen de context van de Grieks-Romeinse wereld, de enige wereld die de auteur en zijn publiek kenden. Om deze verhalen op een verantwoorde manier te evalueren en uit te leggen, moeten we voortdurend verwijzen naar die cultuur, haar waarden, aannames en populaire symbolen.

Twee sleutelelementen in de wonderen van Jezus zijn het machtsvertoon en de specifieke interacties tussen Jezus en de mensen die hulp zoeken. Deze elementen benadrukken het belang van zijn macht en onthullen zijn karakter.

De god die het meest bekend stond om zijn genezingen was Asclepius (door de Romeinen Asculapius genoemd). Hij werd geboren uit een menselijke moeder, Coronis, die zwanger was gemaakt door Apollo. Asclepius was dus de zoon van een god. Tegen de eerste eeuw was zijn verering zo wijdverspreid dat zijn standbeeld in de tempel van Apollo werd geplaatst.

Als pasgeborene werd Asclepius door zijn vader van de dood gered en opgevoed door de genezer Chiron, die hem al zijn vaardigheden leerde. Asclepius overtrof Chiron al snel, en zijn krachten waren zo groot dat hij mensen uit de dood zou kunnen doen herrijzen. Hij betaalde dit echter met zijn leven omdat Hades bij Zeus klaagde dat Asclepius’ acties de bevolking van de onderwereld verminderde. Zeus beval daarop de Cycloop om een bliksemschicht te maken om Asclepius te doden.

Desondanks werd Asclepius een godheid die overal bekend was, zoals Apuleius opmerkte. Zijn wonderbaarlijke krachten werden toegeschreven aan het feit dat hij de zoon was van Apollo, de god van de gezondheid. Asclepius’ populariteit kwam echter ook voort uit zijn grote menselijkheid, zijn medelevende zorg voor leven en gezondheid voor iedereen, ongeacht sociale status, en de afwezigheid van egoïstische mythen over hem. Hij diende geen troon, beschikte niet over een leger en maakte geen deel uit van een koninklijke familie. Asclepius werd dus gezien als een internationale redder-dokter godheid.

Tegen deze achtergrond hebben juist de Grieken en Romeinen de wonderverhalen begrepen die aan Jezus werden toegeschreven. Dat betekent dat zij, anders dan de Joden van die tijd, de wonderen als direct bewijs van Jezus goddelijke herkomst hebben gezien. Dat was immers conform het patroon dat zij allemaal kenden en waar ze mee waren opgegroeid. Dat maakte de weg vrij voor de latere vergoddelijking van Jezus.

Dit bericht is geplaatst in polemiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *