Rabbi Neusner in gesprek met Jezus (1)

Wat mij stoort in Jezus’ harde oordelen over de schriftgeleerden en Farizeeën is dat ik een van die mensen ben die de dingen doen die de schriftgeleerden en Farizeeën in acht nemen.

Dat wil zeggen, ik geloof echt dat God wil dat ik de Torah uitvoer; ik geloof dat God wil dat ik ernaar streef heilig te zijn. Jezus legt een zo krachtig spervuur van kritiek neer op mensen zoals ik, dat vanaf die tijd tot aan onze eigen tijd, Farizeeër zijn hoofdletter F verliest, en een Farizeeër een hypocriet is: “Zij doen al hun daden om door mensen gezien te worden.” En dat oordeel over het Jodendom (om nog maar te zwijgen van de vormen van het Christendom, en dat zijn er heel veel, die ook daden doen om God te dienen, en geloven dat God blij is met die daden) gaat niet alleen over hypocrieten of mensen die het allemaal voor de show doen. Het gaat om iedereen die de religieuze plichten, de mitzvot of geboden, die de Torah leert, uitvoert.

Wij die proberen om de Torah te gehoorzamen en de mitsvot te doen, geloven dat dat de manier is waarop we het verbond uitvoeren dat ons met God verbindt: het is wat de Torah ons vertelt dat God wil dat we doen als ons deel van de verbondsrelatie tussen ons en God. Het is een leven onder de regels van de Torah, omdat deze regels de voorwaarden van het verbond vormen. Als ik de geboden van de Torah onderhoud, dien ik God. Wanneer ik een gebod doe, reciteer ik de zegen, “Gezegend bent u, Heer, onze God, heerser over de wereld, die ons geheiligd heeft door de geboden, en ons geboden heeft om …,” en dan verwijs ik naar de daad die ik doe. Dit is wat het leven onder de Torah beoogt: de heiliging van het alledaagse leven, door het doen, omwille van God, van alledaagse daden. Maar terug naar deze harde oordelen, en het argument dat ik als antwoord daarop aan de meester moet voorleggen.

Maar ik wil geen moment suggereren dat Jezus niet tot woede werd geprovoceerd. Keer op keer bleken tegenstanders van hem – regelrechte vijanden – Farizeeërs te zijn, soms samen met Sadduceeërs, soms samen met schriftgeleerden. En Jezus had vijanden, en had goede redenen om door hen geprovoceerd te worden. We hebben geen reden om de sterke vijandigheid tussen deze verschillende groepen Joodse gelovigen te verdoezelen. Toen zij bijvoorbeeld kwamen om door Johannes de Doper gedoopt te worden – dat wil zeggen, gewassen in water, in de betekenis van Matteüs, om gereinigd te worden van zonde – wees Johannes de Doper hen af. Hij zei: “Jullie zijn adders! “Adderengebroed! Wie heeft jullie gewaarschuwd om te vluchten voor de toekomende toorn?” Jezus zelf kreeg voortdurend vragen – en niet erg vriendelijke ook – van dezelfde mensen.

De Farizeeën vroegen zijn discipelen: “Waarom eet jullie leraar met tollenaars en zondaars?” (Mat 9:11). De discipelen van Johannes de Doper vroegen: “Waarom vasten wij en de Farizeeën, maar uw discipelen niet? Toen hij wonderen deed, “zeiden de Farizeeën: ‘Hij drijft demonen uit door de vorst der demonen’” (Mat 9:34, zo ook Mat 12:24). Ook toen probeerden ze hem te laten struikelen: “Kijk, uw discipelen doen wat niet geoorloofd is op de sabbat” (Mat 12:2). Toen Hij op de sabbat genas, “gingen de Farizeeën uit en beraadslaagden tegen Hem, hoe Hem te vernietigen” (Mat 12:14). En ze wilden een teken: “Meester, wij willen een teken van u zien” (Mat 12:38). Jezus had dus zeker een goede reden om de Farizeeën te berispen, naast zijn andere tegenstanders en vijanden. En hij gaf zo goed als hij kreeg.

Ik heb over deze provocaties en antwoorden gehoord, maar kon van de meeste maar weinig zinnigs begrijpen. Zeker, Jezus zei sommige dingen die overeenkwamen met de Torah. Hij zei sommige dingen die de Torah nog dwingender maakten. En hij zei veel dingen die helemaal van hemzelf waren. Sommige uitdagingen van de Farizeeën – Hoe komt het dat jullie de Sabbat niet houden?

(wordt vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in Discussie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *