Oog om oog, tand om tand

Drie keer noemt de Pentateuch de wetgeving van lex talionis (de wet van vergelding, van “oog om oog” [Exod. 21:23-25; Lev. 24:19-20; Deut. 19:18-21]). Hoewel de wet van “maat voor maat” in het oude Nabije Oosten bestond, is er weinig bewijs dat de Torah bedoelde dat deze wetgeving letterlijk nageleefd moest worden, behalve in het geval van moedwillige moord. “Leven voor leven” wordt letterlijk genomen in gevallen van moorddadige opzet, en een billijke compensatie is gepast wanneer lichamelijke verwondingen niet fataal zijn.

Een billijke geldelijke compensatie wordt door de Mondelinge Tora ook passend geacht in het geval van een zwangere vrouw wiens ongeboren kind het leven heeft verloren en wanneer het leven van dieren is verbeurd. Sterker nog, de Geschreven Tora werpt alle twijfels over de bedoeling van het Bijbelse lex talionis gebod opzij: “En wie een beest doodt, die zal het goed maken; en wie een mens doodt, die zal ter dood gebracht worden” (Lev. 24:21).

Het verwerpen van de letterlijke toepassing van lex talionis maakt een einde aan de gemene beschuldiging dat het Jodendom alleen “strenge rechtvaardigheid” is wen geen nuance noch genade kent.

Ook de woorden van Jezus over de Torah (“Want waarlijk, Ik zeg u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er geen jota, geen stip, van de wet voorbijgaan, totdat alles volbracht is” [Matt. 5:18]) vragen om interpretatie. Het christelijke citeren van Matteüs 5:38-39a (“U hebt gehoord dat er gezegd is: ‘Oog om oog, tand om tand’. Maar Ik zeg u: Verzet u niet tegen iemand die kwaad doet”) om te leren dat ‘Jezus de wet van wraak annuleert en vervangt door de wet van liefde’ is om twee redenen verkeerd:

1) syntactisch gezien staat er in de Griekse tekst van Matteüs 5:39 ‘en’, niet ‘maar’, waardoor de bewijslast van verandering wordt weggenomen; en

2) Schriftuurlijk gezien instrueert de tekst in de context (zie Matteüs 5:21-30, Jezus over moord en overspel) niet om de geboden te annuleren, maar om ze te bevestigen. Jezus richt zich dus, net als de wijzen, op het belang van de leer en de waarschuwing voor verkeerd handelen in “gedachten, woorden en daden”.

Toch zijn er significante verschillen tussen Jezus en de Rabbijnen wat betreft vergelding. In Matteüs 5:38-39, spreekt Jezus over ‘ayin tachat ‘ayin (oog om oog) in termen van persoonlijke wraak en gerelateerde implementaties, maar de Rabbijnen verstaan onder mamon tachat ‘ayin’ (waarde van een oog) de corrigerende gerechtigheid voor de schuldige en zorg voor de gekwetste.

Ook is een christelijke interpretatie van het geschrift “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev. 19:18), voorafgegaan door het verbod “Gij zult geen wraak nemen of wrok koesteren” (Lev. 19:18), de basis van de Gouden Regel: “Doe in alles aan anderen zoals gij wilt dat zij aan u doen; want dit is de wet en de profeten” (Matt. 7:12; zie ook Lukas 6:31).

Het Joodse standpunt is echter enigszins anders. In Leviticus wordt “heb uw naaste lief” gevolgd door: “Gij zult mijn inzettingen onderhouden (chuqqotai, d.w.z. openbaringswetten zonder toepasselijke reden)” (19:19). In de rabbijnse traditie vertegenwoordigt het verbondspartnerschap bij Sinaï de modus operandi om het liefdesgebod toe te passen, zij het onderwezen in negatieve termen: “Wat u haat, doe het ook een ander niet aan.”

Zev Garber in: The Jewish Jesus (Purdue University Press, 2011)
Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *