Kern van de Noachidische geboden: verbod op afgoderij

Als we het erover eens kunnen zijn dat christenen gebonden zijn aan de zeven Noachidische geboden, dan moeten we die geboden toch eens wat nader bekijken. Waarom trouwens zijn christenen gebonden aan de Noachidische geboden? In de eerste plaats omdat christenen over het algemeen niet-Joden zijn en de Noachidische geboden gelden voor alle niet-Joden. Het zijn geboden voor de mensheid als geheel. Nog belangrijker: de Noachidische geboden zijn volgens het boek Handelingen door de apostelen nadrukkelijk aan alle gemeenten opgelegd. Dus zijn ze geadopteerd en daarmee denk ik ook de ontwikkeling van die Noachidische geboden binnen het Jodendom, wat we weer kunnen legitimeren met een beroep op Mattheüs 23. “De Farizeeën en de Schriftgeleerden zijn gezeten in de stoel van Mozes; alles wat zij u zeggen te doen, doet en onderhoudt dat.”


De audio opname van deze blog:


Afgoderij is dan het eerste verbod, het is een negatieve opdracht, het eerste verbod waarmee we te maken krijgen in dit verband. Het verbod op afgoderij is eigenlijk het wezenlijke, de kern van alle Noachidische geboden, want in dat verbod staat de hele Tora, de hele Noachidische Tora, op het spel. Afgoderij, wat het precies betekent daar zullen we nog wat over zeggen later, maar afgoderij draagt het geheel van de Noachidische geboden omdat die geboden afkomstig zijn van de God van Israël en dat je naast de God van Israël geen andere goden mag aanbidden of vereren. Een tweede onderdeel daarvan is dat je geen geschapen ding mag aanbidden of vereren, zelfs niet als iemand denkt de schepper van hemel en aarde te kunnen eren met behulp van een schepsel als symbool of als focus.

De moeilijke vraag is of dit aanbidden of vereren van geschapen dingen de katholieke traditie raakt met de verering van de heiligen en de verering van Maria en mijn antwoord is ongeveer het Protestantse antwoord en dat is ja, maar hoewel de verering nadrukkelijk wordt uitgevoerd, zichtbaar is, is het altijd nog wel de vraag of die verering ook innerlijk wordt uitgevoerd en of je geen verschil mag maken tussen de uiterlijke daad van de verering van laten we zeggen een Maria beeld en de innerlijke overtuiging daarmee God te dienen. Zoals de Noachidische geboden worden begrepen, doet dat verschil er niet toe omdat het Jodendom natuurlijk en dus eveneens de Noachidische geboden helemaal geen onderscheid maakt tussen de innerlijke intentie en de uiterlijke daad, want die twee moeten nou juist in overeenstemming zijn met elkaar. De definitie dus van het Noachidische verbod op afgoderij betekent geen andere god in gedachten te mogen hebben en geen geschapen ding te mogen aanbidden of vereren.

Nu is het eigenlijk zo dat in elke overtreding van de Tora van de Noachidische geboden ook afgoderij geïmpliceerd is, want het betekent dat men in opstand komt tegen de schepper van hemel en aarde. Het is een vorm van rebellie. De vraag is nu of de zonen van Noach, de Noachieten, aan hetzelfde gebod onderworpen zijn als in het Jodendom en daar is een hele discussie over.

In de Talmoed, in de Babylonische Talmoed, tractaat Sanhedrin pagina 56b, vinden we een discussie die ik hier niet in zijn geheel zal weergeven, hoewel dat buitengewoon interessant zou zijn. In die discussie gaat het over een oppositie tussen twee teksten. De ene tekst komt uit Exodus 32, waar we lezen dat de Heer tegen Mozes zegt dat het niet de bedoeling is om andere goden te aanbidden, maar precies de God van Israël daarmee te aanbieden. Toch is dit de basis van een verbod, want het is een afwijking van de weg die God hun heeft geboden.

Daartegenover wordt een ander vers geplaatst, namelijk uit het boek Hosea, waar het helemaal niet zo duidelijk is dat het over afgoderij gaat, maar zo wordt het dan wel geïnterpreteerd. Uit Hosea 5 vers 11: “Efraïm is onderdrukt, zijn recht verbroken, want hij heeft het zo gewild; hij heeft gewandeld overeenkomstig het gebod.” Dat wordt zo geïnterpreteerd dat Efraïm afgoderij is gaan bedrijven, want het gebod waarin hij gewandeld heeft, is het verbod van de afgoderij en het is het gebod van de dienst aan de afgoden.

De discussie gaat over de vraag wat nu het belangrijkste is in de afgoderij: het maken van een beeld, dat gouden kalf in Exodus 32, of dat volgen van het gebod, dat wil zeggen de innerlijke verering uit Hosea 5 vers 9. En dan is de vervolgvraag: is de wet, de halacha, hetzelfde voor Joden en niet-Joden? Als een niet-Jood een afgodsbeeld maakt, is hij dan schuldig aan afgoderij? Als een niet-Jood een afgodsbeeld vereert, is hij dan schuldig?

Dan lijkt het erop dat voor de niet-Jood een uitzondering wordt gemaakt. Voor een Jood is het overduidelijk: zowel het maken van een afgodsbeeld als het vereren en aanbidden van een afgodsbeeld zijn verboden, en voor beide wordt de doodstraf opgelegd, dat wil zeggen het is ten strengste verboden. Maar voor een niet-Jood zou gelden dat het maken van een beeld niet verboden is, mits er geen daad van verering aan verbonden is.

Dat kan zelfs betekenen dat een beeld niet op de gebruikelijke manier wordt gehanteerd. Er zijn voorbeelden uit de Talmoed die dat illustreren, bijvoorbeeld als je in een badplaats bent. In die Romeinse setting sta je daar bij allerlei afgodsbeelden, maar dan zegt een rabbijn: “Kijk eens, in dat bad wordt gewoon ook geürineerd.” Dat is niet de gebruikelijke omgang met het beeld, maar dat betekent dat als die Romeinen zelf het afgodsbeeld niet met eerbied en verering hanteren, jij als jood je daar geen zorgen over hoeft te maken.

Op een curieuze manier gaat het dan ineens toch weer over de intentie die anderen hebben. Jij als jood mag een ander er niet toe brengen, niet toe stimuleren om afgoderij te bedrijven, en dat geldt ook voor je omgang met niet-Joden. Maar als niet-Joden overduidelijk hun eigen afgodsbeelden niet vereren, dan is er voor jou geen taak weggelegd.

Dan is er nog de interessante opvatting van Rav Papa, die zegt: “Het maken is verboden voor joden.” Hij redeneert als volgt: het maken van een beeld wordt gestraft met geseling voor een Jood. Maar dan zegt hij dit: de geseling is eigenlijk een strafmethode die in plaats van de doodstraf wordt opgelegd. Maar er is een algemene regel: als een Jood voor een overtreding de doodstraf verdient, dan is het ten strengste verboden voor niet-Joden.

Als een jood dus voor het maken van een beeld gegeseld wordt, maar geseling in plaats komt van de doodstraf, dan is het dus eigenlijk zo dat de jood gestraft wordt met de doodstraf voor het maken van een beeld. Maar dan geldt die algemene regel: als een jood een doodstraf verdient, dan is het ten strengste verboden voor niet-joden. Dat geldt dus hier ook: dat ook het maken van een afgodsbeeld ten strengste verboden is voor een niet-jood.

Hoe zit dat nou met die afgoderij? Dan kan verwezen worden naar Maimonides. Eerste negatieve gebod rondom de afgoderij: je mag niet in je gedachten laten opkomen dat er buiten god een andere godheid bestaat. Tweede: je mag geen beelden maken of laten maken voor cultische doeleinden en dat mag je ook niet voor anderen. Je mag geen verboden afbeeldingen maken, ook al is het voor puur ornamentele doelen. Je mag geen cultische handelingen verrichten in het kader van een afgodedienst, enzovoort.

En dan worden er een aantal verboden gegeven die rechtstreeks verband houden met de situatie van het volk in het land. Geen waarzeggerspraktijken, op geen enkele wijze wenden tot de afgoderij, dus daar intensief mee bezig zijn. Geen gedenksteen oprichten, geen gebeeldhouwde steen opstellen om zich hier voor een god neer te werpen. Je kinderen niet door het vuur laten gaan in het kader van afgoderij, enzovoort. Allemaal verboden die toch nog wel enige interpretatie nodig hebben om precies te kunnen zeggen wat wel en wat niet onder afgoderij valt.

Een klein voorbeeld is wel aardig: wanneer je in Italië bent en je bent bij de Trevi Fontein, dan worden daar muntstukken in die fontein gegooid als een soort van daad om geluk af te dwingen. Nou, dat is dus ten strengste verboden. Je mag iemand anders niet tot afgoderij verleiden door een amulet te geven. Je mag geen afspraak maken bij een afgodsbeeld, omdat dat zou kunnen betekenen dat je de indruk wekt dat je aan afgoderij doet.

En dan heel curieus deze: je mag wel een kruis dragen als een aandenken, maar als een priester dat kruis draagt, is het een voorwerp van de cultus en dat is verboden. Je mag ook geen bedrijf voeren waarvan de inkomsten ten goede komen aan een verboden cultus. Je mag een zieke niet met magische of astrologische handelingen proberen te genezen. Daarmee gaat Jomanda de deur uit, want wat zij gedaan heeft, is dan zonder twijfel een vorm van afgoderij.

Zo kun je proberen om dat verbod op afgoderij via Maimonides nog een enorme concreetheid mee te geven, zodat duidelijk wordt dat het niet alleen maar gaat om de innerlijke kant van de afgoderij, maar heel nadrukkelijk ook over externe handelingen omdat die een symboolwaarde hebben voor anderen, die je niet mag aanzetten tot afgoderij. Bovendien omdat je in die handelingen eigenlijk jezelf traint en je bewustzijn vormt. Daarom heeft de afgoderij zowel nadrukkelijk een uiterlijke kant als ook een innerlijke kant die daarmee rechtstreeks verbonden is.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *