Wie ben ik? De worsteling om de eenvoud

Jodendom, Christendom, Messiaans Jodendom – wie ben ik?

Wie ik ben? Voor joden ben ik een christen, voor veel christenen heb ik teveel respect voor het Jodendom, het Messiaanse Jodendom trekt mij aan en stoot mij af. Wie ben ik dan?

Mijn identiteit zou eenvoudig zijn, wanneer ik mijzelf mag identificeren met de positie die ik feitelijk inneem. Ik ben voorganger in een gemeente van de Verenigde Protestantse Kerk in België. Dat maakt mij tot een protestant, tot een erfgenaam van de Reformatie, in onderscheid tot het katholieke, oosters-orthodoxe, evangelische of charismatische christendom. Dat is mijn positie van buitenaf gezien. Maar is mijn positie ook mijn identiteit?

Ik vraag me dat af nu ik gemerkt heb dat de verschillende kerken die ik heb gediend voor mij steeds iets essentieels missen. Ik kan niet meegaan in de vrijzinnigheid, in het gebrek aan ethisch inzicht, in het profane van een gemiddelde protestantse kerkdienst – de ervaring van Gods heiligheid ontbreekt hier – en de hervormde en gereformeerde tradities zijn in ieder geval geen deel van mijn meest innerlijke beleving van het geloof. Ik wil hier openlijk over spreken zonder de intentie te hebben ook maar iemand te kwetsen. Het is even tragisch als denkbaar dat er mensen zijn die op geen enkele manier passen in een kerkelijk schema, die zich niet willen of niet kunnen aanpassen aan de mentaliteit en de vanzelfsprekendheden van een bepaalde groepering. Zulke mensen tref ik meestal aan buiten de kerk, en ook met hen kan ik mij niet volledig identificeren.

In mijn leven is de relatie tussen geloof en ervaring, geloof en intellect bepaald niet eenvoudig geweest en is het nog steeds niet. Ik ben na mijn bekering geestelijk opgegroeid in de Vergadering van Gelovigen. Geen eenmansbediening, de nadruk op de aanbidding van de Here Jezus in de wekelijkse avondmaalsvieringen, het volledige vertrouwen in de Schrift als het geopenbaarde Woord van God. Maar meteen al zocht ik naar de grenzen van de zekerheid. Ik ontdekte de historisch-kritische methode; de inspiratie van de Schrift werd een probleem in plaats van een uitgangspunt. De vrijzinnige theologie vormde een tegenwicht tegenover mijn fundamentalistische zekerheden. Met als resultaat dat ik de Vergadering verliet en me ging bezighouden met de filosofie van de godsdienst. Ook het lezen van een filosoof als Friedrich Nietzsche bracht mij op een totaal ander spoor.

Tussen de uitersten van een evangelisch fundamentalisme en een vrijzinnig humanisme kwam het in mijn denken tot rust, toen ik een van de belangrijkste intellectuele ontdekkingen van mijn leven maakte. De theoloog Karl Barth leek de oplossingen te bieden voor het dilemma waar ik in gevangen leek te zitten. Een sterk intellectueel christendom voldeed aan mijn filosofische eisen, en liet mij de fundamentalistische optie vermijden. De protestantse Kerk in Nederland was in de jaren dat ik opgroeide nog onder de invloed van de Amsterdamse School en het leek mij toe dat ik daar misschien wel onderdak zou kunnen vinden.

Maar daarna kwam een nieuwe ontmoeting, dit keer met de Franse filosoof Emmanuel Lévinas. Hier vond ik de kritiek op de christelijke filosofie van Georg Wilhelm Hegel die mij opnieuw uit mijn evenwicht bracht. Hier ontdekte ik het intellectuele Jodendom. Ik besloot Hebreeuws te gaan studeren en zocht een leraar om mij in te wijden in de Talmoed. Dat veranderde mijn houding tegenover mijn eigen christelijke achtergrond. De Talmoed bleek – althans in de uitleg en benadering van Lévinas – van buitengewoon grote filosofische en theologische waarde te zijn. Hier sprak het Jodendom tot de hele wereld, tot de 66 naties en hun 66 talen. Hier getuigde Israël van haar God en de thora op zo’n overtuigende, uitdagende, en evenzeer complexe wijze, dat het christendom daar als een kinderlijke religie mee contrasteerde. Hier lag de sleutel tot het echte verstaan van het Nieuwe Testament dat eveneens door en door joods bleek te zijn.

Eerst was er dus het dilemma tussen geloof en vrijzinnig humanisme, tussen theologie en filosofie. Nu was er het dilemma tussen Jodendom en Christendom. De studie van de Talmoed met mijn leraar in Amstelveen gaf mij, samen met de studie Hebreeuws aan het Juda Palache Instituut in Amsterdam, de gelegenheid enkele jaren over dit dilemma na te denken. In die tijd stond ik buiten de kerk, ging regelmatig naar de synagoge in Amsterdam Oost en overwoog om mij te bekeren tot het Jodendom.

Maar opnieuw leek er een synthese te zijn tussen deze extremen in. Wat het Jodendom aantrekkelijk maakte was bijvoorbeeld de nadruk op het ethische leven; de leefregels die elk terrein van het leven bestrijken, omschrijven een intens en concreet leven. Wat het christendom aantrekkelijk maakte, was de toegankelijkheid voor velen, de eenvoud van haar fundamentele leerstellingen. Nu bleek er een traditie te zijn waarin die beide elementen verenigd waren, een traditie die alleen maar in de marge van kerk en samenleving had kunnen bestaan. Zo ontdekte ik de traditie van het Mennonitisch christendom, in Nederland vertegenwoordigd door de Doopsgezinden. Dat leidde tot een hernieuwde studie aan het Doopsgezind Seminarium in Amsterdam. In twee jaar tijd behaalde ik mijn doctoraal theologie en deed ik proponentsexamen. Nu was ik beroepbaar als predikant in een Doopsgezinde gemeente.

Ik herinner mij nog levendig de opwinding die mij overviel bij het lezen van Menno Simons, de Nederlandse kerkhervormer die aan de wieg stond van de Doopsgezinde broederschap in Nederland. Hier vond ik een theologische stem, gelijkwaardig aan die van Calvijn en Luther, met een manier van bijbellezen die gefocust bleef op de praktische beleving en uitwerking van het geloof. Tegelijkertijd ontdekte ik de theologie van de Amerikaanse mennonieten waarin de thema’s van de Reformatie op een unieke manier behandeld werden. Vraagstukken van vrede, de verhouding tot de overheid, de geweldloosheid hadden nog nooit eerder zo duidelijk voor mijn ogen gestaan als toen.

Maar het contact met de doopsgezinde gemeenten leverde alleen maar teleurstellingen op. De Nederlandse Mennonieten waren intussen geheel en al in de ban van de vrijzinnigheid geraakt. De traditie van Menno Simons was verbleekt tot een enkele leus, b.v. dat het fundament van het Christelijk geloof de gekruisigde (en dus lijdende en niet triomfantelijke) Christus was. “Dopen wat mondig is, spreken dat bondig is, vrij in het Christelijk geloof.” Zo zei men het. Maar zo werd het niet gelééfd.

Ik wilde mij inspannen om daar een tegenwicht tegen te bieden, samen met de toenmalige hoogleraar en rector van het seminarie, Sjouke Voolstra. Met zijn hulp werd ik docent aan dat seminarie voor de Doopsgezinde Geloofsleer. Het docentschap voor Bijbelse theologie dat ik eveneens ambieerde, werd toen echter gegeven aan de vrijzinnige Den Heyer. Dat betekende dat ik naast het docentschap aan het seminarie ook nog predikant werd van de Doopsgezinde gemeente in Bussum.

Het is moeilijk samen te vatten wat er in die tijd allemaal gebeurd is. De kortste formulering is, dat ik geestelijk ten onder ging aan het contrast tussen wat ik in de Doopsgezinde traditie gevonden had, en wat de praktijk en overtuiging was geworden in de Doopsgezinde gemeenten. Het leidde tot een burn-out, tot een falen als docent, een falen als predikant, en uiteindelijk ook tot een echtscheiding. Vervolgens leefde ik zeven jaar lang in een zolderkamer bij vrienden, zonder duidelijk doel, in een staat van depressie. Een enkele keer ging ik nog voor in een lutherse gemeente in Bussum met wie ik bevriend was geraakt.

Ik wilde het na zeven jaar nog één keer proberen. Ik deed kerkelijk examen in Utrecht, werd beroepbaar in de Protestantse Kerk in Nederland, en kreeg een gedeeltelijke aanstelling in Ter Apel. Hier had ik mij voorgenomen mij geheel en al aan te sluiten bij de Confessionele richting in de Protestantse Kerk. Die stond naar mijn beste weten het dichtste bij de overtuigingen die ik de laatste tijd ontwikkeld had. Zo had ik mij ook bij de sollicitatie gepresenteerd. Maar ook hier bleek al snel dat de gemeente in de praktijk niet gediend was van mijn onderwijs en mijn preken. Te veeleisend, te sterk gericht op de waarheid van het geloof en de juistheid van het christelijk leven. Men zocht een manager en een therapeut. Ze kregen een theoloog en een leraar.

Uiteindelijk bracht ook de overgang naar een tweede protestantse gemeente, IJmuiden, geen oplossing. Die gemeente had zich geafficheerd als Confessionele gemeente – en dat bleek zij opnieuw in de praktijk helemaal niet te zijn. Dezelfde weerzin tegen Bijbelse preken en theologisch onderricht die ik in Ter Apel had moeten doorstaan, stak hier ook de kop op. Het was duidelijk dat ik niet paste bij deze gemeente, en uiteindelijk werd er een procedure tegen mij aangespannen. Ik kreeg niet de kans om zelf weg te gaan, maar werd weggestuurd. Het is nog een apart onderwerp op welke manier dat toe ging, en hoe zwak een predikant in de PKN eigenlijk staat wanneer een kerkenraad zich tegen hem keert. Met een klein gedeelte van mijn toenmalige salaris moest ik uitwijken naar Dronten, om daar de enkele jaren te overbruggen tot mijn pensioen.

Na een jaar kreeg ik een predikantsplaats bij de Verenigde Protestantse Kerk in België aangeboden en mijn vrouw en ik besloten dat aan te nemen. Vandaar dat ik nu woon en werk in Knokke.

In deze jaren werd ik voornamelijk geconfronteerd met problemen van praktische aard. Er was maar weinig gelegenheid om diepgaand te reflecteren op mijn identiteit, op het dilemma van destijds tussen Jodendom en christendom, en op mijn positie tegenover de vrijzinnigheid. Dat laatste was ook van belang in Knokke, omdat de Belgische protestantse Kerk in hoge mate door een vrijzinnig discours bepaald werd.

Hoe staat het er dan nu voor?

Het enorme respect en waardering voor het Jodendom is gebleven. Dus begon ik opnieuw de Talmoed te bestuderen, met hogere intensiteit dan destijds bij mijn leraar in Amstelveen. Het enorme respect en waardering voor de theologie van Karl Barth was gebleven. Dus begon ik weer te studeren in de Kirchliche Dogmatik. Mijn fascinatie met de Bijbel en de grondtalen had mij ook nooit verlaten. Dus bestudeerde ik opnieuw de Bijbel in het Hebreeuws en Grieks.

Zijn Karl Barth en het Jodendom echter verenigbaar? En hoe zit het met de filosofie, die ik ook nooit achter me heb kunnen laten. Zodat ik in een enkele week zowel de tweede brief van Petrus in het Grieks, Genesis 8 in het Hebreeuws met Rasjie, enkele pagina’s uit KD IV/1, twee bladzijden van het traktaat Berachot uit deTalmoed en drie paragrafen uit de Encyclopedie van Hegel bestudeerde. Is dat geen recept voor volkomen verwarring? Zeker als je bedenkt dat ik daarnaast ook nog eens een eredienst voorbereidde voor mijn gemeente in Knokke.

Volgende maand word ik 65 jaar. Als iemand mij vraagt wie ik ben, heb ik geen eenvoudig antwoord. Zeker, ik ben een christen, dat wil zeggen een volgeling van Jezus. Zeker, een deel van mijn identiteit is bepaald door het Jodendom – door herkomst en studie. Zeker, ik ben actief als bijbels theoloog en als filosoof. Maar dat betekent dat ik vooral veel dingen niet ben: ik ben niet katholiek, niet protestants, niet evangelisch, niet charismatisch, niet gereformeerd, niet hervormd, niet vrijzinnig, niet humanistisch. Ik voel mij nergens volkomen thuis. En dat roept deze variant op van het woord van Theodor Adorno:

Het is een intellectueel niet toegestaan in zijn denken te wonen.

Elke pretentie van waarheid moet uiteindelijk vallen voor het tegenargument, voor de scepsis die laat zien dat het onvolledig is. Men kan als intellectueel geen “richting” hebben, als theoloog eigenlijk geen “eigen” godsdienst of kerk, als mens niet zijn vastgelegd op de identiteit die anderen aan je willen opleggen. Het is zaak van het authentieke denken zich steeds te willen bevrijden van elke statische vaststelling, elke vastheid die een school of beweging zou kunnen geven.

Deze beweeglijkheid is net zo onprettig als het moeten wonen in het land van het zwerven (Nod) dat de straf is voor Kaïns moord op zijn broeder. Ze wordt echter tevens overstegen door de oproep van Petrus om “je roeping en je verkiezing” vast te maken, daarin en daarin alléén geworteld te zijn.

Wie ik ben? Wat ik ook allemaal ben en doe, ik hoor bij Jezus. Hij is mijn uiteindelijke identiteit. Gelukkig kan dat simpel gezegd worden. Als tegengif tegen de onvermijdelijke complexiteit van de uitwerking daarvan. En de rest is uiteindelijk stro, dat verbranden zal voor de troon van Jezus, mijn Heer.

Robbert Veen, 11 september 2021

Dit bericht is geplaatst in Diversen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *