Met de naam “christenen” worden alle mensen bedoeld die op een of andere wijze met een of andere christelijke traditie of kerk verbonden zijn. Daar schuilt nog tot op zekere hoogte de oorspronkelijke betekenis van het woord in. Een “christianos” was een oorspronkelijke scheldnaam voor de volgelingen van Jezus in de Grieks-Romeinse wereld. Het betekende letterlijk dat je tot het huisgezin van ene Christus behoorde. Maar die naam Christus was in de Grieks-Romeinse wereld niet te onderscheiden van een ander woord, namelijk “christos” in de betekenis van slaaf.
Christus in de betekenis van “gezalfde” werd gespeld met een jota, dus christos, de term voor slaaf werd gespeld met een èta, die echter in deze tijd op dezelfde manier werd uitgesproken. Christos en chrèstos klonken precies hetzelfde. “Gezalfde” en “slaaf” waren niet hoorbaar te onderscheiden. Wat was een christen? Een volgeling van Jezus of een slaaf van een slaaf? Voor christenen een geuzennaam, voor Grieken en Romeinen een spottende naam – huisgenoot van een slaaf ben je.
Die spottende betiteling in de eerste eeuw kon in gedachten nog worden omgekeerd tot een positieve: we zijn dienaren van Iemand die door de vernedering en onderwerping aan God heen het heil voor de hele wereld gebracht heeft. Zo bezien zijn wij dienaars van een Dienaar die tegelijkertijd de Here is. Daarom is het heel begrijpelijk dat de term “Christenen” ook in de gemeente gebruikt ging worden.
Maar intussen zijn we bijna 2000 jaar verder. Op dit moment valt onder de naam “christen” leden van de charismatische gemeenten, net zozeer als Jehova’s getuigen, Unitariërs, rooms-katholieke en oosters orthodoxe christenen. Met die term worden Baptisten, Hervormden, en gereformeerden van allerlei snit op een hoop gegooid. Elke mogelijke richting, inclusief de vrijzinnigheid, kan met de aanduiding “christelijk” worden benoemd.
Het enige wat al deze verschillende denominaties en groeperingen gemeenschappelijk hebben, is dat ze op een of andere wijze in een niet-joodse interpretatie van het evangelie zijn gefundeerd. In deze opsomming gaat het steeds om delen van een overwegend heidense kerk. Dat blijkt ook uit de leerstellingen en de praktijken van al deze groeperingen.
Maar juist in de laatste 50 jaar is het steeds duidelijker geworden dat het Oude Testament niet goed kan worden begrepen zonder de verbinding met het levende Jodendom; en dat dit ook geldt voor het Nieuwe Testament. In de academische wereld is een enorme correctie ondernomen van de interpretatie bijvoorbeeld van het evangelie naar Johannes – dat niet antisemitisch blijkt te zijn – of de theologie van Paulus – die veel meer past binnen het paradigma van het joodse denken. Tegelijkertijd zien we een gestage groei van het Messiaanse Jodendom. Zowel in aantallen als in theologische publicaties. We zijn nog ver verwijderd trouwens van een uniformiteit in die Messiaanse theologie, maar het is dan ook nog maar een relatief recent verschijnsel.
Ik denk dat de grondslag van deze recente ontwikkelingen ligt in een belangrijk gegeven, namelijk dat het geenszins de bedoeling is geweest, noch van Jezus Zelf, noch van de apostelen, om de band met Israël als het volk van God door te snijden. We zien dat bijvoorbeeld in Mattheus 23 waar ondanks de kritiek van Jezus op bepaalde vormen van het verlies even Jodendom, het principe wordt gehandhaafd dat de rabbijnen de uitleg van de Torah is toevertrouwd. Zien dat in de Bergrede, waar wel sprake is van een radicalisering van de uitleg van de Torah, maar zeker niet van een verwerping ervan . Jezus kwam immers niet om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen.
Zelfs de uitspraak bij Paulus dat Jezus het einde van de wet is voor hen die geloven, betekent geen afstand tot de tradities van het Jodendom. Aan hen is immers Gods Woord toevertrouwd. Ik veronderstel maar even dat iedereen weet en begrijpt wat de betekenis is van deze “rejudaïsering” van de Christelijke theologie. Wat er nu gaande is in de theologie, is vooral het wegblazen uit de dogmatiek van alle antisemitisme en antijudaïsme dat haar in de voorafgaande eeuwen ontsierd heeft. Een Israëlologie neemt langzamerhand de plaats in van de prolegomena van de ecclesiologie – we begrijpen de gemeente niet als volk van God als we Israël niet begrijpen als volk van God.
Maar nu mijn meer persoonlijke vraag. Kan ik mezelf in het licht van deze ontwikkelingen nog een Christen noemen als dat betekent dat ik me blijf identificeren met die denominaties en groeperingen die stug blijven volharden in hun antisemitische theologie? Die Israël verwaarlozen in hun denken over Gods volk? Die geen aandacht schenken aan de door en door joodse context van het OT en de joodse achtergrond van het NT? Die ook volharden in een Christelijke ethiek die meer op heidense bronnen dan op Gods Torah teruggaat?
De weerstand en de weerbarstigheid van de Christelijke kerk wereldwijd tegenover deze ontwikkelingen is verbazend te noemen. En toch is het dat misschien ook niet. Christendom is voor de meeste volkeren in deze wereld een laag vernis geweest, een los gewaad dat meteen werd uitgetrokken waar het een keurslijf leek te worden. De kerk heeft zich in haar geschiedenis heel snel ontdaan van het jodendom in haar fundament en wortels. De lijn met de levende joodse traditie werd al snel doorgesneden. En dat, meer dan wat dan ook, bepaalde de definitie van een “Christen.”
Maar gelukkig kan het ook anders.
Ik ben een “notsri”.
Als de gemeente kon ontstaan binnen de grenzen van Israël, haar schriften deelde, haar Messiaanse verwachtingen zich eigen maakte en concentreerde op Jezus van Nazareth als de Zoon des Mensen, dan betekent dat alles nog alleen dat een religieuze partij, een specifieke chevoerah of broederschap, binnen het jodendom ontstaat.
Naast Hellenistische joden en de Farizeeërs zouden we dan spreken van Messiaanse joden of Notsriem, als een derde grote religieuze groepering van het jodendom van de eerste eeuw. Het onderscheidende kenmerk zou dan de belijdenis van de Messias zijn als degene die nu zou terugkeren als de gemeenschappelijke koning van Israël, waardoor het volk in zijn eenheid weer hersteld zou worden.
Zolang deze Notsriem zich in beginsel aan de joodse wet bleven houden, zoals de Essenen en de Farizeeën deden, was er geen probleem. Zodra echter deze toekomstverwachting als een in werkelijkheid gerealiseerde eschatologie werd verstaan, ontstond de noodzaak van een scheiding der geesten op dit punt. Want is Jezus nu al uitgeroepen tot Messiaanse Koning, dan is zijn gemeente het werkelijke begin van de herstelde mensheid, resp. het herstelde Israël, zodat niet-joden nu blijkbaar al aan de nieuwe gemeenschap moeten deelnemen zonder noodzakelijkerwijs volledig joods te worden. In Jezus van Nazareth is het Messiaanse Rijk al aangebroken.
Dat ben ik dus. Deel van een gemeenschap van joden en niet-joden die de Messias Jesjoea nu al aanvaarden. In Hem is inderdaad Gods koninkrijk al aangebroken – voorlopig nog, aarzelend, hier en daar. Om pas met de (weder-)komst van de Messias tot volle bloei te komen. Samen met Israël verwacht de gemeenschap rondom de Koning der Joden de vervulling van Gods beloften. Daarom ben ik een notsri, en niet een christen. “De specifieke groep mensen die Jezus centraal stelt als messias zijn Christenen in smalle zin. In Israel noemen we hen Notsriem, naar de bekende Joodse voormalige inwoner van Nazaret.”