“Vader, vergeef het hun…”- Preek voor de lijdenstijd #2

Wanneer Petrus in zijn eerste brief terugkijkt op de gebeurtenissen bij de kruisiging, schrijft hij over het voorbeeld dat Christus ons heeft nagelaten in Zijn lijden. De volgelingen van Jezus moeten hun lijden en hun onrecht met geduld verdragen. Want zo deed ook de Heer Jezus, “die, toen Hij uitgescholden werd, niet terugschold, en toen Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1 Pe. 2:23).

DE VERNEDERING

Petrus heeft hiermee maar een enkel detail naar voren gehaald. Toen Jezus werd uitgescholden gaf Hij daarop geen passend antwoord. Lukas 23 spreekt over het “beschimpen” door het volk en zijn leiders, en over het “bespotten” door de soldaten en over het “lasteren” door de moordenaar aan het kruis naast Hem. De kruisiging van Jezus wordt zo geënsceneerd, dat het een wrede parodie wordt van een kroning. Al eerder hebben de soldaten Hem een doornenkroon op het hoofd gezet. Ze hebben Hem over de wonden van de geseling op zijn rug een wollen kleed aangetrokken. Ze hebben hem een rietstok als scepter gegeven en Hem ermee op het hoofd geslagen. Het is een wrede parodie op het koningschap van Jezus. Bij de kruisiging wordt dat voortgezet. Daarom plaatsen ze Zijn kruis in het midden, alsof het een koninklijke troon is, met aan weerskanten de twee belangrijkste ambtenaren aan het hof. Naakt hangt deze verachtelijke “Koning der Joden” nu aan het kruis. Een enkele grote spijker door zijn beide voeten. De knieën gebogen, zodat Hij enigszins rechtop kan gaan staan om adem te halen. Bij elke ademteug gaat er een heftige pijn door Zijn voeten. Met een spijker door elke polsgewricht en met touwen aan het dwarshout gebonden, hangt Hij daar. Beroofd van Zijn vrijheid, verraden door Judas, verlaten door Zijn vrienden, ontdaan van Zijn kleding, open wonden op zijn rug en hoofd, zonder eer en waardigheid: zo wilden joden en Romeinen bewijzen dat Hij niet de Messias kon zijn. De kruisiging moet de kroning weerleggen.

HET VOLK

Rondom het kruis staat, zegt Lukas, het volk bijeen. Dat is hetzelfde volk dat vijf dagen eerder gezongen heeft: “Gezegend Hij die komt in de Naam van de Heere. De koning van Israël!” Dit is het volk dat nu al drie jaar lang Zijn prediking gehoord heeft en Zijn wonderen en genezingen heeft meegemaakt. Ze staan er bij en net als hun leiders bespotten zij Hem. Misschien komt dat omdat hun eigen verwachtingen niet zijn uitgekomen. Zoals Paulus later schreef, was het idee van een gekruisigde Messias voor de joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid. (1 Kor. 1:23) Misschien ook om zich in het openbaar van Jezus te distantiëren, uit schaamte of uit angst.

DE LEIDERS

De leiders van het volk hitsen het volk nog verder op door te zeggen: “Anderen heeft Hij verlost, laat Hij nu Zichzelf verlossen als Hij de Christus is, de Uitverkorene van God” (vers 35). Zonder het te weten vervullen ze daarmee de profetie van Psalm 22: “Maar ik ben … een smaad van mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij … Zij schudden het hoofd en zeggen: Hij heeft zijn zaak aan de Heere toevertrouwd – laat Die hem bevrijden!” (Psalm 22:7-9). Hun redenering daarbij leek ook correct te zijn. Als iemand de doodstraf onderging en aan een paal werd gehangen, dan zei de Wet: “Een gehangene is namelijk door God vervloekt” (Deut. 21:23). Zo iemand moest je toch wel zien als een “geplaagde, door God geslagen en verdrukt” (Jesaja 53:4). Maar wat ze niet gezien hebben, is dat Jezus een vloek geworden is om ons vrij te kopen van de vloek van de wet. (Gal. 3:10) Wat ze niet hebben gezien is, dat “Hij om onze overtredingen verwond [is], om onze ongerechtigheden verbrijzeld” (Jes. 53:5).

DE SOLDATEN

De soldaten zette de wrede komedie van de kroning nu voort door Hem wijn aan te reiken. Zoals een koning de beste wijn krijgt van Zijn dienaren, zo serveren de soldaten nu de zure wijn. Opnieuw met woorden van spot: “als je de Koning van de Joden bent, red dan jezelf!” Zij waren het ook die aan het dobbelen waren om het bezit van het kleed dat Jezus gedragen had. Zonder het te weten – want deze Romeinse soldaten hadden geen enkel besef van de joodse religie – brengen zij opnieuw een profetie in vervulling: “Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad” (Psalm 22:19).

PILATUS’ INSCRIPTIE

Spottend is ook de inscriptie die op last van Pilatus op het kruis was aangebracht. “Dit is Jezus van Nazareth, de Koning van de Joden.” Ondanks het verzet van de joodse leiders tegen deze bewoordingen, want zij hadden liever gezien dat Pilatus had laten opschrijven dat Jezus alleen gepretendeerd had deze koning te zijn. Het is een curieus bewijs van de politieke intrige achter de kruisiging, van die onvoorstelbare en unieke samenwerking tussen Romeinse machthebbers en de joodse religieuze leiders, die mede tot de dood van Jezus geleid had.

DE MOORDENAARS

En dan tenslotte de spot van de moordenaars aan het kruis. Volgens Mattheus en Markus hebben zij beiden aanvankelijk Jezus bespot. Lukas vertelt ons in hoofdstuk 23 echter, dat een van hen uiteindelijk tot bekering komt. De formulering van die spot is curieus. “Als U de Christus bent, verlos dan Uzelf en ons!” (vers 39). Dat is immers precies waar het om gaat! Juist omdat Jezus Zichzelf niet heeft willen verlossen maar de dood aan het kruis heeft ondergaan, is Hij de verlosser geworden. Dat geldt ook voor de spottende woorden van de joodse leiders. Jezus wordt tot een vloek en verlost Zichzelf niet, juist omdat Hij de Christus is, de Uitverkorene van God. Hij is immers uitverkoren om het Lam Gods te zijn, dat de zonden en de schuld draagt van het volk en haar leiders, van de soldaten en van de twee moordenaars.

DE VERNEDERDE HEERE

Vijf maal hebben we nu de spot gezien. Van het volk. Van de leiders van het volk. Van de soldaten. Van Pilatus. En tenslotte van een van de misdadigers die daar hingen. Al deze spot wordt voorafgegaan door het woord, door het gebed, dat Jezus gesproken heeft in vers 34. “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Geen van de betrokkenen heeft werkelijk geweten wat zij deden. Zoals Paulus schrijft: “Immers, als zij die gekend hadden, zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben” (1 Kor. 2:8). Die onwetendheid is geen verontschuldiging. Het motief voor de moord op Jezus is immers haat tegenover Zijn openbaring van Zichzelf als de Messias. Hij deed de tekenen van een Messias. Zijn woorden en daden waren de vervulling van de profetieën van het Oude Testament. Ook de laatste profeet van het Oude Verbond, Johannes de Doper, wees naar Hem.

Hier zien we het karakter van de Heere Jezus. In plaats van woorden van veroordeling te spreken over deze godslasterlijke moordenaars, bidt Hij om vergeving. Zoals Hij in de drie uren van duisternis “de zonden van velen gedragen heeft”, zo heeft Hij meteen al bij het begin van de kruisiging “voor de overtreders gebeden” – Jes. 53:12. Hij schold niet terug, toen Hij werd uitgescholden. In alles wat Hem overkwam, heeft Hij Zichzelf toevertrouwd aan Hem die rechtvaardig oordeelt, zoals Petrus zegt. “Hij deed Zijn mond niet open” zegt Jesaja al (53:7).

De aanblik van deze gekruisigde moet vreselijk geweest zijn. Een oorzaak van ontzetting. Daarom kon Jesaja profeteren “Zoals velen zich over U ontzet hebben, zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand anders, en Zijn gestalte, meer dan van andere mensenkinderen” (Jes. 52:14). Deze vernedering van de Zoon van God is gebeurd om ons te verhogen. Zijn wonden waren het gevolg van onze overtredingen. Zijn verbrijzeling het gevolg van onze ongerechtigheden. De straf die Hij droeg, bracht vrede tussen God en ons. De striemen in Zijn rug brachten ons de genezing. Deze Jezus Christus is in onze plaats gekruisigd, als een schuldoffer dat de ongerechtigheden van velen heeft weggedaan. Zijn heerlijke karakter wordt zichtbaar in de gelatenheid waarmee Hij het lijden onderging “en voor de overtreders gebeden heeft.”

[responsivevoice_button voice="Dutch Female"]
Dit bericht is geplaatst in PREKEN. Bookmark de permalink.

Eén reactie op “Vader, vergeef het hun…”- Preek voor de lijdenstijd #2

  1. Piet van Weenen schreef:

    “Ze weten niet wat zij doen”, maar, verbijsterend, eigenlijk weten ze ook niet hoe ver ze het “mens zijn” , hun bestemming, achter zich gelaten hebben. Is het niet totaal onbegonnen werk iets voor hen te doen? Laat staan voor hen te sterven? Citaat, ongeveer: misschien kan iemand het opbrengen voor een goed mens zijn leven te geven, maar deze verharding in slechtheid: hoe kan een goede daad voor hen bij hen en voor hen nog landen, nog tot hun hulp dienen; hoe kan iemand het opbrengen iets voor hen te doen, durven hopen dat het zal werken? “God bewijst zijn liefde jegens ons doordat Christus toen wij nog zondaren waren voor ons gestorven is.” Liefde als brug naar ons toe, over een eigenlijk onoverbrugbare afstand. Zo ver afgedwaald; dat ook nog keihard bewijzend, en het niet beseffend.

Laat een antwoord achter aan Piet van Weenen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *