De Joden stelden zich in de eerste eeuwen een wereld voor, die bevolkt werd door een groot aantal demonen die verantwoordelijk waren voor kwaad en ziekte. Deze demonen werden overwonnen, en mensen werden van ziekten genezen of van ander kwaad gespaard, door de tussenkomst van charismatische wonderdoeners en gebedsgenezers. Hun kenmerkende vroomheid en nabijheid tot God stelde hen in staat de krachten van het kwaad te verslaan. Dat gebeurde door exorcisme, gebed of door middel van andere rituele of magische methoden.
Zo kun je ook de bijzondere gaven van Jezus verstaan: hij was een man wiens bovennatuurlijke vermogens niet voortkwamen uit geheime krachten, maar uit onmiddellijk contact met God. Hij is een echte charismatische persoon, de erfgenaam van een eeuwenoude profetische religieuze lijn.
Opvallend is dat het rabbijnse Jodendom dat in de eerste eeuwen na Christus opkwam, grotendeels het model van de profeet en de charismatische leider verwerpt. Het is nog wel prominent aanwezig in de literatuur van Qumran, de apocriefe/deuterocanonieke literatuur en bij hellenistische auteurs zoals Flavius Josephus.
De rabbijnen concentreren zich op de activiteiten van het Leerhuis, waarbij ze in het intellectuele nastreven van de ware betekenis van de Torah de sleutel zien om het jodendom nieuw leven in te blazen. Het verlies van de offercultus, die eindigde met de verwoesting van de Tempel van Jeruzalem in 70 CE betekende de volledige verwerping van andere beelden van hoe men God zou kunnen kennen. In lijn hiermee waren de rabbijnen er bijvoorbeeld duidelijk over dat het tijdperk van de profetie, en dus van de directe openbaring van God, voorbij was. Alle kennis van God en Gods wil zou nu het resultaat zijn van de eigen studie van de rabbijnen van de erfenis van de Sinaï-openbaring, de geschreven en mondelinge Torah.
Het rabbijnse Jodendom schilderde de heilige man af als een individu die bekwaam was in het interpreteren van de Torah. Dit is een beeld dat geheel verschilt van het beeld dat tot aan de tijd van de rabbijnen in het jodendom bestond. Deze verschuiving weg van het ideaal van de charismatische profeet, wonderdoener of genezer met een speciale status in de ogen van God weerspiegelt het bijzondere begrip van de rabbijnen van de geschiedenis van het Joodse volk in hun eigen tijd. De verwoesting van de Tempel in 70 CE en de mislukte opstand onder Simeon bar Kokhba in 133–35 CE waren het resultaat geweest van een openlijk messiaanse ideologie, waarin profeten en charismatici beweerden dat, als het volk van Israël in opstand zou komen tegen Rome, God gedwongen zou worden om namens zijn belegerde natie te vechten.
Charismatische leiders, van José de Galileer, via Jezus van Nazareth tot vooral de pseudo-messias Simeon Bar Kokhba, hadden de natie in groot gevaar gebracht en hadden daarmee de politieke, economische en rituele omstandigheden van de gemeenschap aanzienlijk verslechterd. De rabbijnen – met hun idee dat het tijdperk van de profetie voorbij was – stelden een heel ander leiderschapsmodel voor, een model dat de charismatische heilige man verwierp als een model van leiderschap in een gemeenschap.
Maar ondanks deze concentratie op de intellectuele activiteiten van het studiehuis in plaats van op wonderen die op straat werden gedaan, negeert de rabbijnse literatuur van de eerste eeuwen charismatische heilige mannen niet en belastert ze deze ook niet. Dergelijke individuen hadden duidelijk een belangrijke plaats binnen het Joodse leven in de eerste eeuwen en krijgen een plaats binnen de rabbijnse teksten die uit die periode voortkwamen.
Het is echter van belang om de manieren te herkennen waarop de rabbijnen deze individuen onderbrengen in het joodse geloofssysteem. Zelfs als de rabbijnen de bijzondere krachten uitbeelden die voortkomen uit de aparte status van charismatische heilige mannen voor God, laten ze ook zien dat deze individuen in wezen dezelfde bepalende eigenschap hebben als de grootste rabbijnen: kennis van de juiste interpretatie van de Torah. Dit wil zeggen dat in de rabbijnse literatuur de belangrijkste charismatische heilige mannen van de eerste eeuwen in de eerste plaats rabbijnen zijn, dat wil zeggen deskundige leraren en beoefenaars van de rabbijnse manier van lezen van de Torah.
Ook al beschrijven deze teksten de wonderen die door deze heilige mannen worden verricht, ze geven ook een beeld van de ambivalente houding van de rabbijnen tegenover zulke wonderen en tegenover degenen die ze verrichten. De rabbijnen brengen het krachtige punt naar voren dat, ook al rekenen zij charismatische heilige mannen tot hun gelederen, de kenmerkende rabbijnse methode om Gods zegeningen over de gemeenschap te brengen, de nauwkeurige afbakening en praktijk van de Torah, de voorkeursweg is voor de natie als geheel.