Paulus heeft zijn missie gezien als een missie met een significante mate van continuïteit met het jodendom. Dat zagen we de vorige keer. We hebben al eerder vastgesteld dat Paulus gefocust is op de inclusie van heidenen in Israël. Daarnaast hebben we gezien dat Paulus zichzelf tijdens heel zijn leven, ook na zijn ontmoeting met Jezus, als jood gezien heeft. Hij blijft daarom ook deel uitmaken van die vroege beweging rondom Jezus die te beschouwen is als een joodse partij, vergelijkbaar met farizeeën en sadduceeën.
We hebben gezien dat Paulus het als zijn opdracht gezien heeft om het evangelie aan de heidenen te verkondigen als een vervulling van de missie van Israël zelf. Israël was immers geroepen een licht te zijn voor de volkeren. De belofte aan Abraham is daarom voor Paulus cruciaal. Alle volken zouden door hem, maar dat wil zeggen door zijn nakomeling Jezus, gezegend worden. De missie naar de heidenen is de verwezenlijking van deze belofte uit Genesis 12.
Hoewel Paulus meen de continuïteit te hebben met het oude Israël, heeft hij in zijn missie Israël feitelijk opnieuw gedefinieerd. Israël is voor hem een volk dat degenen omvat die in Jezus geloofden, zowel joden als niet-joden. De niet-joden werden immers deelnemers aan de zegeningen die aan Abraham waren beloofd. Niet-joodse gelovigen werden geënt in de olijfboom van Israël.
Maar hier zien we voor het eerst een probleem. De definitie van in Christus zijn, verbonden zijn met de messias als Jezus, sluit feitelijk het merendeel van Israël uit. Wanneer Paulus spreekt in Galaten 6 over het Israël van God, betekent dat een Israël dat gedefinieerd wordt door de belofte aan Abraham, dat wil zeggen een belofte die ontvangen is door geloof, want alleen die belofte omvat ook zegeningen voor de naties. Zie bijvoorbeeld Genesis 28, de verzen 13 en 14.
Het Israël van God is dus niet het Israël zoals Israël zelf zich heeft gedefinieerd. De voortdurende bevestiging door Paulus van de zegeningen van Israël, zoals in Romeinen 9, loopt uit in de sterke bewering dat het goddelijke doel voor Israël zich nog steeds aan het ontvouwen is en binnenkort zijn hoogtepunt zou bereiken. Het was een integraal onderdeel van dat goddelijke doel dat niet-Joodse gelovigen deelgenoot waren geworden door geënt te zijn in de olijfboom van Israël, deelgenoot waren geworden van deze zegeningen. Het ging niet om een relatie tussen Israël en de kerk als twee afzonderlijke entiteiten.
Paulus denkt aan dat ene levende organisme Israël waarin individuen hun plaats ontvingen en behielden door genade en door geloof. Voor Paulus wordt evangelie en Israël een tweeenheid. De lijn van continuïteit van Abraham tot de niet-Joodse gelovigen komt in dat verruimde begrip van Israël het duidelijkst tot uitdrukking. Nogmaals, deze directe continuïteit van het goddelijke doel dat in en door de geschiedenis heen werkt tot de opname van niet-Joodse gelovigen op grond van geloof alleen, heeft er toe geleid dat het Israël naar het vlees feitelijk wordt buitengesloten. Het feit dat niet-Joden God hebben aanbeden door de heilige geest, was voor Paulus voldoende bewijs dat zij een inwendige besnijdenis hadden ontvangen en dat ze daarom door de geest toegang hadden gekregen tot het volk Israël, het verruimde volk Israël.
Hoe zit dat nu met het evangelie als verkondiging? Paulus geloofde dat de centrale beweringen van zijn evangelie in directe continuïteit stonden met een evangelie dat al voor zijn bekering werd verkondigd. Hij veronderstelde een gedeeld geloof in de kernboodschap van de dood en de herrijzenis van Christus. Een gemeenschappelijke christelijke overtuiging wordt door Paulus opnieuw onder woorden gebracht. Vooral dit, dat Christus voor ons gestorven is en uit de dood is opgewekt. De eerste christelijke kerken hebben deze belijdenis met elkaar gedeeld.
Waar Paulus op de weg naar Damaskus echter van overtuigd was, was niet alleen deze centrale belijdenis, maar ook dat deze Jezus nu aan de heidenen gepredikt moest worden. Het is dit laatste punt waar Paulus zich op richt in zijn meest expliciete verwijzing naar zijn bekering. Wanneer hij zegt in Galaten 1, God openbaarde zijn Zoon in mij, opdat ik hem zou prediken onder de heidenen.
Een volgend punt is Paulus’ reactie tegen wat je zou kunnen noemen het exclusivisme. Paulus’ argumenten, vooral met betrekking tot de zogenaamde werken van de wet, waren gericht tegen een denkwijze die gelovige niet-Joden als buitenstaanders afschilderde. Hij verzette zich daarom tegen het beleid dat niet-Joden zou dwingen om zich volledig aan te passen aan Joodse kenmerken. Het moet echter duidelijk zijn dat de crisis voor Paulus in al deze confrontaties met mede-Joden wordt veroorzaakt door een uitwerking van dat exclusivisme binnen de gelederen van de gelovigen in Messias Jezus. Sommigen wilden de onbesneden gelovigen uit de heidenen uitsluiten en zien als buitenstaanders. Zowel in Jeruzalem als in Antiochië verzet Paulus zich tegen dit beleid.
Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat zijn opvatting over dit grotere, verruimde Israël feitelijk exclusivistisch zijn geweest ten opzichte van het Israël naar het vlees. Uitsluiting van niet-Joodse gelovigen mag dan niet in overeenstemming met het evangelie zijn geweest, maar de uitsluiting van ongelovige Joden is een vergelijkbare gedachte.
Ten slotte, Paulus zag de komst van Christus niet als een verstoring of het loslaten van Gods doel. Abraham, Israël, Jezus zijn één continuïteit. Zijn theologie van genade werd door sommigen gezien als passend in het patroon van het Palestijnse jodendom, waar Gods reddende genade een oproep inhoudt tot menselijke gehoorzaamheid. Daarin zou Paulus met het klassieke Israël feitelijk overeenstemmen.
We zullen in een volgende bijdrage moeten kijken naar de discontinuïteit van Paulus met het jodendom, maar we hebben al één discontinuïteit in deze aflevering gevonden. Het grotere Israël, dat de inclusie van heidenen met zich meebrengt, is tevens een exclusie, een uitsluiting van het Israël naar het vlees. En we zullen daardoor ook zien dat Paulus’ theologie heel nadrukkelijk verschillende leerstellingen met zich meebrengt die volstrekt niet in harmonie zijn met het Israël van zijn tijd.